Uitspraak 202105427/1/R1


Volledige tekst

202105427/1/R1.
Datum uitspraak: 7 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend [woonplaats],

2.       [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft het college aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb). Bij dit besluit heeft het college tevens bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden verhaald.

Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2022, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden vertegenwoordigd door mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 20 juni 2018 heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst IJsselland aan de [locatie] in Schuinesloot (hierna: het perceel) aanwijzingen gevonden dat vanuit een aangetroffen amfetaminelaboratorium op het perceel milieuverontreiniging heeft plaatsgevonden. Volgens het college waren vanuit het amfetaminelab buizen of slangen geplaatst die naar buiten liepen en leidden naar een plek op het perceel waar afval is geloosd. Ook zijn op en rondom het aangetroffen reactievat sporen van lekkage gevonden. De grond onder het reactievat was vochtig geweest, weer opgedroogd en verkleurd.

2.       Op 22 mei 2019 heeft het college met toepassing van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan [appellant sub 1] een last onder bestuursdwang opgelegd. Volgens het college heeft [appellant sub 1] artikel 13 van de Wbb overtreden, omdat het in werking hebben van een amfetaminelab wordt aangemerkt als een handeling als bedoeld in de artikel 6 tot en met 11 van de Wbb en de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb zonder meer op [appellant sub 1] van toepassing is, omdat hij door de strafrechter is veroordeeld wegens zijn rol bij de grootschalige productie van amfetamine. De last houdt in dat [appellant sub 1] binnen vier weken na de datum van het besluit de overtreding van artikel 13 van de Wbb dient te beëindigen door toezending van een rapportage van een uitgevoerd bodemonderzoek op het perceel. Indien uit de rapportage blijkt dat sprake is van bodemverontreiniging op het perceel, dan dient deze zo snel mogelijk geheel verwijderd te worden.

Op 5 september 2019 heeft het college aan [appellant sub 2] een gelijke last onder bestuursdwang opgelegd.

2.1.    De besluiten van 22 mei 2019 en 5 september 2019 liggen in deze procedure niet ter beoordeling voor.

3.       Omdat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aan deze lasten hebben voldaan, heeft het college door ingenieursbedrijf Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren. In het rapport wordt geconcludeerd dat als gevolg van activiteiten van het drugslab een bodemverontreiniging is ontstaan rond de voormalige stookplaats.

Naar aanleiding hiervan heeft het college bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 oktober 2020 aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 13 van de Wbb. De last houdt in dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een op grond van het Besluit bodemkwaliteit erkend bodemsaneringsbedrijf opdracht moeten geven voor sanering van de verontreinigde bodem rond de voormalige stookplaats op het perceel, één en ander zoals aangegeven in het onderzoeksrapport van Aveco de Bondt. Uit de opdrachtverstrekking moet blijken dat de sanering binnen acht weken na deze lastgeving wordt uitgevoerd. Ook dient een plan van aanpak te worden opgesteld.

Toetsingskader

4.       Artikel 13 van de Wbb luidt:

"Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen."

Wie kan als overtreder worden aangemerkt?

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college ten onrechte alleen hen als overtreders van artikel 13 van de Wbb heeft aangemerkt en daarmee willekeurig heeft gehandeld. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb niet alleen op hen van toepassing, maar ook op [partij A], eigenaar en verhuurder van het perceel, en op [partij B], huurder van het perceel. Voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] was en is het bovendien onmogelijk om toegang te krijgen tot de betreffende locatie, waardoor het voor hen onmogelijk is om aan de last te voldoen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] menen verder niet verantwoordelijk te zijn voor de vermeende verontreiniging. Zij stellen dat [appellant sub 1] alleen op 20 juni 2018 op het perceel aanwezig is geweest om bepaalde bakken schoon te maken en dat [appellant sub 2] op diezelfde dag slechts als chauffeur heeft opgetreden. Het is volgens hen onwaarschijnlijk dat door hun beperkte aanwezigheid en betrokkenheid de gestelde verontreiniging op het perceel is veroorzaakt.

5.1.    Het college stelt dat de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb zonder meer op [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van toepassing is, nu zij door de rechtbank zijn veroordeeld voor hun rol bij de grootschalige productie van amfetamine op het perceel. Volgens het college geldt daarentegen voor [partij A] dat de rechtbank heeft geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat hij de schuur verhuurde met het doel er harddrugs te produceren. Ook is niet bewezen dat hij enige betrokkenheid had bij de productie van amfetamine of xtc-pillen. Omdat hij voor dat feit is vrijgesproken, is hij niet aan te merken als overtreder of zorgplichtige, aldus het college.

5.2.    Niet in geschil is dat sprake is van een overtreding van artikel 13 van de Wbb, nu uit het verkennend bodemonderzoek van Aveco de Bondt volgt dat als gevolg van activiteiten van het voormalige drugslab sprake is van bodemverontreiniging op het perceel rond de voormalige stookplaats. De verontreiniging wordt ook niet betwist. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college [appellant sub 1] en [appellant sub 2] terecht heeft aangemerkt als overtreder van deze bepalingen en de last onder bestuursdwang alleen aan hen bekend mochten maken.

5.3.    Op grond van artikel 5:24, derde lid, van de Awb wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager. Het college heeft het besluit aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bekend gemaakt omdat het hen als overtreders beschouwt.

5.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3484) is om iemand aan te kunnen merken als overtreder van artikel 13 van de Wbb vereist dat diegene handelingen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 heeft verricht. Dit geldt tevens als diegene niet zelf de bedoelde handelingen heeft verricht, maar die wel aan hem kunnen worden toegerekend, omdat deze bijvoorbeeld voor hem, ten behoeve van hem, of onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht. De zorgplicht is niet zonder meer gericht tot degene die feitelijk in staat is om een verontreiniging te voorkomen of ongedaan te maken. Eerst indien iemand zelf de bedoelde handelingen heeft verricht dan wel die handelingen aan hem kunnen worden toegerekend, en hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, rust op hem de plicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de verontreiniging of aantasting te voorkomen of ongedaan te maken.

5.5.    Vast staat dat een drugslab aanwezig was op het perceel en dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij de grootschalige productie van amfetamine in het drugslab betrokken waren. Dat hun betrokkenheid daarbij beperkt was en dat het voor hen onmogelijk was om toegang te krijgen tot het perceel, wat daar ook van zij, is daarbij niet van belang. Omdat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] redelijkerwijs konden vermoeden dat door de aanwezigheid van het drugslab de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, waren zij verplicht alle maatregelen te nemen waartoe zij feitelijk in staat waren en die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd om de verontreinigingen of aantastingen te voorkomen of ongedaan te maken. Gelet op het voorgaande heeft het college [appellant sub 1] en [appellant sub 2] terecht als overtreders van artikel 13 van de Wbb aangemerkt. Dat zij mogelijk niet de enige overtreders zijn, wat daar ook van zij, betekent niet dat zij geen overtreder zijn en dat het college het besluit niet aan hen had mogen bekendmaken.

Het betoog faalt.

Kostenverhaal

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat het onredelijk is dat uit de besluiten van 1 oktober 2020 en 20 april 2021 volgt dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hen zullen worden verhaald. Dat is onredelijk omdat het voor hen feitelijk onmogelijk is om de last uit te voeren, nu de eigenaar van het perceel geen contact met hen wenst, zo betogen zij.

6.1.    Artikel 5:25 van de Awb luidt:

"1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.

[…]"

6.2.    Zoals de Afdeling hiervoor onder 5.5 heeft geoordeeld, moeten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden aangemerkt als overtreder. Dat betekent dat de kosten in beginsel op hen kunnen worden verhaald, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.

6.3.    Naar het oordeel van de Afdeling doen dergelijke bijzondere omstandigheden zich niet voor. Het is voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2], anders dan zij stellen, niet feitelijk onmogelijk om aan de last te voldoen. Uit het besluit van 1 oktober 2020 volgt dat het niet nodig is dat zij contact opnemen met de eigenaar van het perceel. Om te voldoen aan de last kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] rechtstreeks contact opnemen met een medewerker van het adviesbureau Aveco de Bondt, die contact op zal nemen met de eigenaar van het perceel om de bodemsanering uit te voeren.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       De beroepen zijn ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Helder
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022

91-974