Uitspraak 202202186/3/R2


Volledige tekst

202202186/3/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Eindhoven,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "V- Limbeek-Woensele Watermolen (Zoutstraat 2-4)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2022, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door C.C. van Vliet, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting Ontwikkeling Zoutstaete B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. Mohuddy, advocaat te Breda, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in de realisatie van een appartementengebouw met maximaal 29 woningen. De woningen zijn mede bedoeld voor de doorstroom van senioren uit de omgeving. Op de begane grond is voorzien in een ondersteunende ruimte ten behoeve van eventuele zorg. Het plangebied is gelegen tussen de Lijmbeekstraat in het westen, Zoutstraat in het zuiden en Bosdijk in het oosten.

[verzoeker] en anderen wonen allen aan de Zoutstraat of Lijmbeekstraat. Zij verzetten zich tegen het plan en hebben verzocht om een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beoordeling verzoek

4.       [verzoeker] en anderen betogen dat het appartementengebouw niet past in de bestaande structuur en bebouwing, omdat in de omgeving woningen van een of twee bouwlagen met kap staan. Ook vrezen zij voor een aantasting van hun privacy, omdat toekomstige bewoners via hun balkon kunnen kijken in de tuinen en woningen van [verzoeker] en anderen aan de Lijmbeekstraat.

Daarbij betogen [verzoeker] en anderen dat een alternatief, ongeveer 6 woningen bestaande uit twee bouwlagen en een kap, ook financieel haalbaar zou zijn en beter zou passen in de omgeving.

4.1.    Ten aanzien van de maximale bouwhoogte stelt de raad zich op het standpunt dat deze passend is in de omgeving. De woningen aan de Lijmbeekstraat bestaan weliswaar uit twee bouwlagen met kap, maar aan de overzijde aan de Bosdijk staan veelal appartementengebouwen van 4 of 5 bouwlagen. De maximale bouwhoogte van het voorziene appartementengebouw heeft een verloop van maximaal 10 m aan de zijde van de Lijmbeekstraat tot 13 m aan de Bosdijk. Deze gelaagdheid acht de raad passend in de diverse omgeving.

Naar voorlopig oordeel heeft de raad, gelet op de stedelijke omgeving binnen de ring van Eindhoven waarin zowel grondgebonden woningen als appartementengebouwen staan en de oplopende bouwhoogtes van het voorziene gebouw die passen bij de diverse straten in de directe omgeving, de maximale bouwhoogtes passend kunnen achten.

4.2.    Wat betreft privacy, overweegt de voorzieningenrechter dat weliswaar niet is uit te sluiten dat [verzoeker] en anderen door het appartementengebouw een aantasting van hun privacy kunnen ervaren, maar dat de raad zich naar voorlopig oordeel op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy van [verzoeker] en anderen. Daarbij heeft de raad mogen betrekken dat de afstand tussen de woningen en het appartementengebouw minimaal ongeveer 11 m zal zijn, dat de balkons aan de zijde van de Lijmbeekstraat niet recht tegenover de woningen zullen worden gebouwd en dat de balkons worden voorzien van een groene façade waardoor er minder uitzicht is vanaf de balkons naar de tuinen van [verzoeker] en anderen.

4.3.    Voor zover [verzoeker] en anderen een alternatieve invulling van het plangebied aandragen, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat in de voorfase meerdere alternatieven stedenbouwkundig zijn beoordeeld, waaronder grondgebonden woningen, en het voorliggende plan het beste alternatief is geacht omdat de gelaagdheid van het appartementengebouw aansluit op de diverse bebouwing in de omgeving. De raad heeft de door [verzoeker] en anderen voorgestelde invulling van het plangebied afgewogen bij de vaststelling van het plan en naar het oordeel van de voorzieningenrechter toereikend gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.

5.       Ten slotte hebben [verzoeker] en anderen aangevoerd dat onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden met omwonenden in het traject voorafgaand aan het ontwerpplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat er op verschillende momenten overleg is geweest met de omwonenden, wat ook tot enige aanpassingen van het plan heeft geleid, zij het niet tot de keuze voor het alternatief dat [verzoeker] en anderen voorstaan. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker] en anderen daarover hebben aangevoerd geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

6.       Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

w.g. Daalder
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022

932