Uitspraak 202200675/2/R2


Volledige tekst

202200675/2/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Sint-Michielsgestel,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2021 heeft de raad het exploitatieplan "Centrum Sint-Michielsgestel 2010" ingetrokken.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2022, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.H. Keijsers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Beoordeling van het verzoek

2.       [verzoeker] en anderen verzoeken bij voorlopige voorziening het bestreden besluit van 9 december 2021 tot intrekking van het exploitatieplan te schorsen. Daartoe voeren zij aan dat door de intrekking het kostenverhaal niet langer is verzekerd, terwijl een aantal in het exploitatieplan opgenomen werken en projecten nog niet zijn afgerond. [verzoeker] en anderen stellen dat door de intrekking van het exploitatieplan de inrichting van het openbaar gebied, waaronder aanleg van parkeerplaatsen, niet kan worden uitgevoerd.

2.1.    De raad is van mening dat het relativiteitsvereiste aan inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoeker] en anderen in de weg staat, nu zij binnen het gebied waarop het exploitatieplan van toepassing was geen aangewezen bouwplannen konden realiseren en zij aldus niet geconfronteerd kunnen worden met het kostenverhaal.

2.2.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

2.3.    In haar overzichtsuitspraak ten aanzien van het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder ro. 10.16, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 6.13 van de Wro, dat eisen stelt aan de vorm en inhoud van een exploitatieplan, strekt tot bescherming van de belangen van degenen die rechtstreeks met het verhaal van kosten verbonden aan de exploitatie van in het exploitatiegebied opgenomen gronden uit hoofde van een aldaar geldend exploitatieplan te maken kunnen krijgen. Dit artikel strekt daarom tot bescherming van de belangen van appellanten, die gronden in het exploitatiegebied in eigendom hebben waar ingevolge het bestemmingsplan bouwplannen zijn voorzien, waardoor zij kunnen worden geconfronteerd met het verhaal van kosten verbonden aan de exploitatie van hun gronden in het exploitatiegebied uit hoofde van het exploitatieplan.

2.4.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat [verzoeker] en anderen geen gronden in het exploitatieplangebied in eigendom hebben waar volgens het vastgestelde bestemmingsplan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplannen zijn voorzien. [verzoeker] en anderen hebben dan ook niet rechtstreeks met het verhaal van de kosten verbonden aan de exploitatie van gronden in het exploitatiegebied uit hoofde van het exploitatieplan te maken. Het thans voorliggende besluit tot intrekking van het exploitatieplan maakt dat niet anders. Voor zover [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd dat zij wel met de gevolgen van een niet toereikend kostenverhaal geconfronteerd worden, nu door de intrekking van het exploitatieplan een bekostiging ontbreekt voor de afronding van verschillende in het openbaar gebied voorziene voorzieningen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zulke gevolgen - nog afgezien van de vraag of daarvan sprake zal zijn - geen rechtstreekse gevolgen zijn van het niet plaatsvinden van een volledig publiekrechtelijk kostenverhaal, zoals bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, van de Wro (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1211). Gelet op het vorenstaande zal naar verwachting van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure worden geoordeeld dat het relativiteitsvereiste in 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit tot intrekking van het exploitatieplan.

Conclusie en proceskosten

3.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K van Baaren, griffier.

w.g. Jurgens
voorzieningenrechter

w.g. Van Baaren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022

914