Uitspraak 202107648/1/R2


Volledige tekst

202107648/1/R2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Boxmeer,

en

de raad van de gemeente Boxmeer (thans: Land van Cuijk),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft de raad van de gemeente Boxmeer, rechtsvoorgangster van de gemeente Land van Cuijk, het bestemmingsplan "Carmelveste" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Land van Cuijk (hierna: de raad) heeft een verweerschrift ingediend. [partij], de initiatiefnemer, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2022, waar [appellant] en [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door R.J.H. Pijpers en W. van Lin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de herontwikkeling van gronden, grenzend aan het Titus Brandsmaplein, gelegen in het centrum van Boxmeer, tot woningbouwlocatie. Het plan maakt de bouw van 19 woningen mogelijk. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de achterzijden van patiowoningen die gelegen zijn aan de Althof.

2.       [appellant]en anderen zijn de bewoners van patiowoningen, gelegen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6]. Zij stellen zich op het standpunt dat de omwonenden niet zijn betrokken bij de ontwikkeling van het plan en dat daarom onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Verder wijzen zij erop dat eerder gemaakte afspraken met de vorige projectontwikkelaar, neergelegd in vaststellingsovereenkomsten, over een pad dat is gelegen tussen hun woningen en enkele van de door het plan mogelijk gemaakte woningen, genaamd "het Potjespèdje", niet zijn nagekomen. Daarnaast vrezen zij dat hun privacy wordt aangetast doordat de woningen, in blok 7, dichtbij de gevels van hun woningen kunnen worden gebouwd.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. Procesbelang

4.       [partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant]en anderen geen procesbelang meer hebben bij de behandeling van hun beroep. Daarbij wijst [partij] er op dat de verleende bouwvergunning voor het bouwplan "Carmelveste" onherroepelijk is geworden.

De Afdeling overweegt dat als omgevingsvergunningen voor een bepaalde ontwikkeling in rechte onaantastbaar worden, dat niet betekent dat  een appellant geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn of haar beroep tegen een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan leent zich namelijk voor herhaalde toepassing. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant]en anderen dus wel procesbelang.

Crisis- en herstelwet

5.       Ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

6.       [appellant]en anderen hebben de beroepsgronden dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de toename van stikstofemissies en dat voorafgaande aan de werkzaamheden in het plangebied een opname dient plaats te vinden van de staat van de woningen eerst bij brief van 1 juni 2022 en derhalve na het einde van de beroepstermijn naar voren gebracht. Deze beroepsgronden dienen gelet op artikel 1.6a van de Chw dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.

Inspraak

7.       [appellant]en anderen betogen dat zij niet zijn betrokken bij de ontwikkeling van het plan en dat zij geen inspraak hebben gehad en dat daarom bij de planvorming onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. De gemeente heeft in haar correspondentie in het jaar 2006 dan wel 2007 beloofd dat zij jegens de bewoners van de Althof alert en voortvarend zou participeren op signalen en verzoeken, maar heeft door dat niet te doen [appellant]en anderen in de steek gelaten en gehandeld in strijd met het gewekte vertrouwen. [appellant]en anderen verwijzen naar een brief van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 11 april 2007.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ter inzage is gelegd. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Daarnaast geldt dat in de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.

7.2.    Voor zover het betoog van [appellant]en anderen moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

[appellant]en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van de raad uitlatingen zijn gedaan, op grond waarvan [appellant]en anderen mochten vertrouwen dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan hen persoonlijk zou inlichten. In het geding is uitsluitend een brief van 11 april 2007 van het college naar voren gebracht. In deze brief is vermeld: "Tot slot wordt gevraagd hoe het college de beantwoording van eenvoudige vragen in de nabije toekomst gaat aansturen? Door meer alert en voortvarend te anticiperen op signalen en verzoeken, hopen wij voorvallen zoals deze in de toekomst te voorkomen." Nog los van de vraag of deze uitlating van het college ook aan de raad kan worden toegerekend, is in deze brief geen uitlating gedaan waaraan [appellant]en anderen redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de raad hen actief zou betrekken bij de totstandkoming van het plan. Uit de bief kan wel het voornemen van de raad worden afgeleid dat in de toekomst voortvarender zou worden gecommuniceerd met [appellant]en anderen, maar van een toezegging dat zij actief zouden worden betrokken bij de totstandkoming van het plan is niet gebleken.

Het betoog slaagt daarom niet.

Vaststellingsovereenkomst

8.       [appellant]en anderen betogen dat de raad in strijd met de toezeggingen in vaststellingsovereenkomsten, gesloten tussen de vorige projectontwikkelaar en bewoners van de Althof ("omwonenden"), onder wie de bewoner van [locatie 5] ([appellant]), en het daardoor gewekte vertrouwen heeft gehandeld door het eigendom van het Potjespèdje niet aan hen over te dragen en niet het deel achter de bouwblokken 6 en 7, alsmede tussen blokken 6 en 5 uitsluitend voor de aangrenzende bewoners te bestemmen.

8.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat zij, evenals haar rechtsvoorgangster de gemeente Boxmeer, geen partij is bij de privaatrechtelijke overeenkomsten die in 2008 tussen omwonenden en de vorige projectontwikkelaar zijn gesloten.

8.2.    Voor zover [appellant]en anderen stellen dat de vaststellingsovereenkomsten uit 2008 hen het gerechtvaardigde vertrouwen mochten geven dat de betrokken gronden aan [appellant]en anderen zouden worden overgedragen, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat de gemeente geen partij was bij de vaststellingsovereenkomsten tussen de omwonenden en de vorige projectontwikkelaar. De vaststellingsovereenkomsten, die in 2008 zijn gesloten, bevatten derhalve geen uitlatingen, afspraken of toezeggingen van de gemeente op grond waarvan [appellant]en anderen redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de raad aan de gronden een woonbestemming zou toekennen.

Het betoog slaagt niet.

Overlast

9.       [appellant]en anderen stellen dat zij meer overlast zullen ervaren ten gevolge van het gebruik van het Potjespèdje, dat achter de slaapkamers van bewoners van [locatie 1] tot en met [locatie 5] loopt. Volgens [appellant]en anderen zal het aantal verkeersbewegingen toenemen en heeft de gemeente ten onrechte geen maatregelen in het plan opgenomen om de verkeersbewegingen op het pad te beperken. Verder stellen zij zich op het standpunt, dat als het deel achter de bouwblokken 6 en 7 alleen voor aangrenzende bewoners wordt bestemd (de Afdeling begrijpt: aan dat deel een woonbestemming wordt toegekend), wordt voorkomen dat het Potjespèdje als hangplek wordt gebruikt en dat daarmee overlastproblemen en onderhoudsproblemen worden opgelost. Verder wijzen zij erop dat zij nu al regelmatig overlast ervaren in de vorm van geluidoverlast en drugsoverlast.

9.1.    Ten aanzien van het standpunt van [appellant]en anderen dat zij meer overlast zullen ervaren ten gevolge van toenemende verkeersbewegingen in het Potjespèdje, heeft de raad erop gewezen dat in de huidige situatie het pad reeds is gelegen achter [locatie 1] tot en met [locatie 5] en een langzame verkeersverbinding tussen het Titus Brandsmaplein en de Steenstraat vormt. Afgezien van het feit dat de woningen van blok 6 en 7 een achterontsluiting voor langzaam verkeer krijgen op Potjespèdje verandert er volgens de raad in de nieuwe situatie niets. In de nieuwe situatie ontstaat er bovendien een korte route tussen de Steenstraat en het Titus Brandsmaplein door een extra aansluiting op het Potjespèdje. Hierdoor bestaat er volgens de raad de mogelijkheid dat het laatste deel van Potjespèdje ter hoogte van blok 7 zelfs minder gebruikt wordt dan in de huidige situatie. Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat zij het Potjespèdje als historisch pad graag willen behouden omdat zij de historische structuur van het centrum willen versterken, een doelstelling die zij in de "Structuurvisie Centrum Boxmeer 2025" als uitgangspunt hebben opgenomen. Wat betreft de overlast op het Potjespèdje wijst de raad erop dat de gemeente de laatste jaren geen meldingen meer heeft gehad van overlast. De raad wijst er verder op dat het Potjespèdje vrij smal is, waardoor het lastig is om hard te rijden. Volgens de raad is er dan ook geen grond om aan te nemen dat het plan zal leiden tot meer verkeersbewegingen die overlast zullen veroorzaken voor [appellant] en anderen.

9.2.    Wat betreft de door [appellant] en anderen gevreesde overlast als gevolg van toenemende verkeersbewegingen in het Potjespèdje overweegt de Afdeling als volgt. In het voorheen geldende plan "Boxmeer-Centrum"  was aan de gronden een verkeersbestemming toegekend, met uitzondering van een heel klein deel van de gronden, waaraan een woonbestemming was toegekend. De raad heeft ter zitting toegelicht dat op die gronden was voorzien in een onderdoorgang, zodat ook in de oude planologische situatie een openbaar pad mogelijk was. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat het aantal verkeersbewegingen toe zal nemen ten gevolge gevolg van het plan. Voor zover een toename van het aantal verkeersbewegingen zal plaatsvinden, doet dat niet af aan dit oordeel. De raad heeft van belang mogen achten dat de verkeersbestemming vrij smal is, zodat het pad niet voor auto’s toegankelijk zal zijn en dat het voor fietsers en scooters lastig is om hard te rijden. Verder heeft de raad er terecht op gewezen dat het onderhavige plan voorziet in een nieuwe extra route tussen de Steenstraat en het Titus Brandsmaplein, waardoor de mogelijkheid bestaat dat het deel van het pad grenzend aan de woningen van [appellant] en anderen juist minder gebruikt zal worden.

9.3.    Gelet op het voorgaande mocht de raad er bovendien van uitgaan dat het plan niet een onevenredige toename van overlast anders dan van het verkeer tot gevolg zal hebben.

9.4.    Het betoog slaagt niet.

Privacy

10.     [appellant] en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat hun privacy wordt aangetast doordat de woningen, in blok 7, dichtbij de gevels van hun woningen zou kunnen worden gebouwd en vanuit het bouwblok onbeperkt in deze woningen kan worden gekeken.

10.1.  Het plan maakt het mogelijk dat achter de woningen van [appellant] en anderen, tegenover het Potjespèdje, twee woningen worden opgericht (twee-aaneen gebouwd), met een maximum bouwhoogte van 9,5 meter. Achter de woning [locatie 5] mag een vrijstaande woning worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 9 meter en naast de woning [locatie 5] mogen 8 aaneengebouwde woningen worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 9 meter.

10.2.  De Afdeling stelt vast dat op grond van het voorheen geldende plan, "Boxmeer-Centrum", het mogelijk was om op de gronden achter de woningen van [appellant] 12 appartementen te bouwen, met een maximum bouwhoogte van 10,5 meter. Tegenover de woningen [locatie 5] mocht een vrijstaande woning worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 10 meter, op een kortere afstand van de woning dan op grond van het onderhavige plan. Naast de woning [locatie 5] mocht, op korte afstand, een vrijstaande woning worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van  10 meter. Gelet hierop is ten opzichte van het bestemmingsplan "Boxmeer-Centrum" de bouwmassa aanzienlijk verminderd en de maximum bouwhoogte verlaagd. Niet is uitgesloten echter dat doordat de twee-aaneengebouwde woningen iets dichterbij de woningen aan de Althof mogen worden gebouwd en doordat 8 woningen in plaats van 1 vrijstaande woning naast de woning aan de [locatie 5] mogen worden gebouwd, de privacy van de bewoners aan de Althof, met name voor de bewoners aan de [locatie 3] en [locatie 4], enigszins zou kunnen verslechteren ten opzichte van de voorheen geldende planologische situatie. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deze aantasting aanvaardbaar mogen achten. Daarbij is van belang dat het plan voorziet in woningbouw naast het centrum van Boxmeer en dat de gekozen afstanden tot de woningen en de gekozen bouwhoogtes aansluiten bij woningbouw in de directe omgeving. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat door de positionering van de ramen de privacy verder verslechtert, wordt overwogen dat dit betoog ziet op de uitvoering. Uitvoeringsaspecten kunnen niet in het kader van deze procedure aan de orde komen, maar komen aan de orde bij een eventuele procedure tegen de omgevingsvergunning. Overigens is voor de bouw reeds een omgevingsvergunning verleend, die onherroepelijk is geworden.

Conclusie

11.     Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F Nales, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Nales

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022

680-1010