Uitspraak 202106701/1/R4


Volledige tekst

202106701/1/R4.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Kilder, gemeente Montferland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       [appellant sub 2], wonend te Kilder, gemeente Montferland,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Montferland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoofdstraat 6, Kilder" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2022, waar [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.E.M. Filart, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel aan de Hoofdstraat 6 in Kilder (hierna: het perceel) staat het kerkgebouw van de voormalige Johannes de Doperkerk met een bijbehorende pastorie en een tuin. De raad heeft besloten voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan vast te stellen, waardoor wonen wordt toegestaan in de tuin. In het bestemmingsplan is bovendien een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college kan besluiten wonen ook toe te staan in het kerkgebouw. [bedrijf] is mede-eigenaar van het perceel en wenst vijf levensloopbestendige patiowoningen te bouwen in de tuin en acht appartementen te realiseren in het kerkgebouw.

2.       [appellant sub 1] woont op [locatie 1] in Kilder, en [appellant sub 2] woont op [locatie 2]. Deze straat staat haaks op de oostzijde van het perceel. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn het niet eens met de bouwplannen op het perceel, en komen daarom op tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.       Voor de bouw van de vijf woningen is inmiddels een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk en onaantastbaar. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben desalniettemin procesbelang, aangezien een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing en nog geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor de appartementen in het kerkgebouw.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bekendmaking

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet op juiste wijze bekend is gemaakt. Deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Totstandkoming besluit

6.       [appellant sub 2] betoogt dat het besluit op onbehoorlijke wijze tot stand is gekomen. Zij stelt hiertoe onder meer dat de inspraakronde werd gepland in de zomerperiode teneinde de inspraakmogelijkheden te beperken, dat ambtenaren van de gemeente bij de voorbereiding van het bestemmingsplan hebben samengewerkt met de projectontwikkelaar die de patiowoningen en appartementen wenst te bouwen, en dat de kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan niet duidelijk was, omdat daar perceelnummers in werden genoemd, maar niet was vermeld dat die nummers zagen op de pastorietuin.

6.1.    Niet is gebleken dat de voor de bestemmingsplanprocedure geldende wettelijke regels niet zijn nageleefd. Zo zijn in overeenstemming met deze procedure de omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Het voeren van overleg tussen het gemeentebestuur en belanghebbenden maakt geen onderdeel uit van de procedure van vaststelling van een bestemmingsplan, zoals vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Dat enige belanghebbenden vanwege hun zomervakantie mogelijk niet hebben kunnen deelnemen aan een dergelijk overleg heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. De Afdeling ziet verder geen ondersteuning in de stukken voor de veronderstelling van [appellant sub 2] dat overleg tussen gemeenteambtenaren en medewerkers van de projectontwikkelaar zou hebben geleid tot vooringenomenheid bij de raad. Ook het noemen van de kadastrale perceelnummers is niet ongebruikelijk of onzorgvuldig.

Het betoog slaagt niet.

Uitzicht

7.       [appellant sub 1] betoogt dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen bij het besluit. Hij wijst erop dat hij nu vanuit zijn woning vrij uitzicht heeft, en dat dit uitzicht verdwijnt als er in de tuin van het perceel wordt gebouwd.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat enig verlies van uitzicht vanaf de woning van [appellant sub 1] wellicht mogelijk is, maar dat dit verlies beperkt is. De raad wijst erop dat het oorspronkelijke ontwerpbestemmingsplan na inspraak zo is gewijzigd, dat het bestemmingsplan geen tweede bouwlaag toestaat. Hierdoor blijft een groot deel van het uitzicht behouden, aldus de raad.

7.2.    De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan enig verlies van uitzicht met zich brengt. De raad heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat van een onevenredige aantasting van het uitzicht geen sprake is. Hierbij is van belang dat de afstand van het bouwvlak binnen het plangebied tot de woning van [appellant sub 1] ongeveer 20 m bedraagt, en de maximaal toegestane bouwhoogte op het perceel 4 m is. [appellant sub 1] blijft daardoor zicht houden op de achter de voorziene nieuwbouw gelegen kerk(toren). Het is begrijpelijk dat [appellant sub 1] het jammer vindt dat de tuin op het perceel, waarop zijn woning uitkijkt, verloren zal gaan. De raad mag echter een groter gewicht toekennen aan het algemeen belang dat is gediend met de toevoeging van de vijf patiowoningen dan aan het individuele belang van [appellant sub 1] bij behoud van de bestaande situatie. De Afdeling neemt hierbij ook in aanmerking dat in de ruimtelijke ordening geen recht op een ongewijzigd uitzicht bestaat.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

8.       [appellant sub 1] betoogt verder dat bij het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de plaatselijke parkeergelegenheid. Hij stelt dat er al te weinig parkeergelegenheid is in de buurt, en dat er daarom geen ruimte is voor extra woningen op het perceel, die extra parkeerdruk met zich zullen brengen.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen tekort aan parkeerplaatsen is in Kilder en dat de parkeerdruk in de buurt door het bestemmingsplan ook niet zodanig zal oplopen, dat van het plan moet worden afgezien. Hij wijst erop dat bij elk van de patiowoningen nieuwe parkeerplaatsen zijn voorzien, in overeenstemming met de richtlijnen van Kennisplatform CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).

8.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:344, onder rechtsoverweging 8.3., dient het bestuursorgaan in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden.

De raad en [appellant sub 1] zijn het niet eens over de vraag of zich al een parkeertekort voordoet in de omgeving. De raad heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat in nieuwe parkeerplaatsen wordt voorzien, zowel op eigen terrein bij de vijf nieuw te bouwen woningen, als op een nieuw aan te leggen parkeerterrein aan de zuidwestzijde van het plangebied. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hierdoor al minstens vijfentwintig nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor parkeren in de omgeving van het plan, of dat het plan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet om aan de te verwachten parkeerbehoefte te voorzien.

Het betoog slaagt niet.

Verkeerssituatie

9.       [appellant sub 1] betoogt voorts dat woningbouw niet mag worden toegestaan op het perceel, omdat een uitrit aan de smalle en drukke Molenweg zal leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de komst van de vijf patiowoningen en de acht appartementen samen zal leiden tot gemiddeld 82,4 verkeersbewegingen per dag. Dit legt volgens de raad geen onaanvaardbare druk op de plaatselijke wegen en zal niet leiden tot een onaanvaardbare veiligheidssituatie.

9.2.    De vraag die de Afdeling moet beantwoorden, is of te verwachten valt dat het bestemmingsplan zal leiden tot dusdanig gevaarlijke verkeerssituaties, dat de raad om die reden vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening had moeten beslissen van het plan af te zien. Dat is hier niet het geval. [appellant sub 1] heeft niet betwist dat de totaal te verwachten verkeerstoename gemiddeld 82,4 verkeersbewegingen per dag bedraagt. Die toename is beperkt. Bovendien valt niet te verwachten dat al die verkeersbewegingen over de Molenweg aan de oostzijde van het plangebied zullen gaan, aangezien het parkeerterrein, dat aan de zuidwestzijde van het plangebied is voorzien, zal worden ontsloten via de Hoofdweg. Er bestaat ook geen grond voor het oordeel dat de vijf uitritten die voor de patiowoningen op de Molenweg zullen worden aangesloten, een zodanig verkeersonveilige situatie zullen veroorzaken dat de raad het plan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen. De Molenweg is weliswaar niet een brede straat, maar er mag, buiten twee bestaande parkeerhavens, niet worden geparkeerd, en de verkeerssituatie is ook overigens niet onoverzichtelijk. Gelet op de beperkte verkeerstoename en de situatie ter plaatse is de aansluiting van vijf uitritten op de Molenweg niet onaanvaardbaar.

Het betoog slaagt niet.

Aanwijzing als monument

10.     [appellant sub 2] betoogt dat niet mag worden toegestaan dat de kerk wordt verbouwd voor woondoeleinden, omdat de kerk is aangewezen als monument. [appellant sub 2] vreest in het bijzonder voor aantasting van de gebrandschilderde ramen van de kerk en het Heilig Hartbeeld.

10.1.  De Afdeling stelt vast dat het gebouw van de voormalige Johannes de Doperkerk is aangewezen als gemeentelijk monument. In de toelichting bij het bestemmingsplan worden in dit verband zowel de gebrandschilderde ramen als het Heilig Hartbeeld genoemd. Het Heilig Hartbeeld staat buiten het kerkgebouw. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat dit beeld wordt behouden. De raad heeft dat ter zitting bevestigd. [appellant sub 2] heeft geen concrete informatie ingebracht, die aanleiding geeft hieraan te twijfelen.

Wat betreft de ramen en andere architectonische elementen van het kerkgebouw, overweegt de Afdeling als volgt. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat bij de voorgenomen ontwikkeling van het gebouw geen aantasting plaatsvindt van cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen. De raad heeft in zoverre rekening gehouden met de monumentale status van het gebouw. Voor de daadwerkelijke verbouwing van het kerkgebouw is eerst een wijzigingsplan, en vervolgens een omgevingsvergunning nodig. In het kader van dat laatste besluit in het bijzonder dient het college van Montferland een oordeel te vellen over de voorgenomen wijzigingen aan het monument, waarbij ook advies van de monumentencommissie is vereist. [appellant sub 2] kan tegen zowel het wijzigingsplan als het besluit om die omgevingsvergunning te verlenen opkomen, en daarbij argumenten aanvoeren over het bouwplan.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat het kerkgebouw is aangewezen als gemeentelijk monument niet aan vaststelling van het bestemmingsplan in de weg heeft moeten staan.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locaties

11.     [appellant sub 2] betoogt verder dat het perceel niet de best beschikbare plek voor woningbouw is in Kilder. Zij noemt verschillende locaties aan de rand van Kilder, die volgens haar betere alternatieven zijn, namelijk percelen Bergh G94, G366 en G368. Deze percelen aan de buitenrand van het dorp worden nergens voor gebruikt en kunnen daarom door de gemeente worden gekocht of onteigend, aldus [appellant sub 2]. Vernietiging van groen in de dorpskern moet volgens haar worden vermeden, en de keuze om niet buiten de kern te bouwen is volgens haar achterhaald.

11.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat inbreiding, zoals met dit plan mogelijk wordt gemaakt, de voorkeur heeft boven uitbreiding. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat inmiddels geen geschikte inbreidingslocaties meer te vinden zijn in het dorp, zodat toekomstige bouwprojecten waarschijnlijk wel aan de buitenrand van het dorp zullen worden komen.

11.2.  De vraag die de Afdeling moet beantwoorden is of de raad, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en gelet op alle betrokken belangen, de oorspronkelijke bestemming heeft kunnen wijzigen naar een woonbestemming. Bij die keuze heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De Afdeling is het met [appellant sub 2] eens dat met behoud van groen binnen de bebouwde kom een reëel belang wordt gediend. Woningbouw dient echter ook een groot belang. In paragraaf 3.2.4 van de plantoelichting staat dat er in de regio een grote en groeiende behoefte is aan woonruimte. De bouwplannen in het plangebied passen binnen het provinciaal beleid om aan die behoefte tegemoet te komen door nieuwbouw toe te staan op passende locaties. De keuze van de raad voor een inbreidingslocatie, dus een locatie binnen de bestaande bebouwde kom, in plaats van een uitbreidingslocatie in de groene omgeving daarbuiten, is niet onredelijk. Daargelaten of de door [appellant sub 2] genoemde percelen wel beschikbaar zijn voor woningbouwprojecten, heeft de raad dan ook kunnen besluiten dat de locatie van het perceel aan de Hoofdstraat 6 in zijn algemeenheid geschikter is voor woningbouw dan locaties buiten het dorp. Dat inmiddels wel naar locaties aan de buitenrand wordt gekeken voor nieuwe bouwprojecten, doet daaraan niet af.

Gelet op de grote behoefte aan woonruimte en de op inbreiding gerichte lijn van de raad, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het belang van woningbouw niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van behoud van de pastorietuin.

Het betoog slaagt niet.

Planschade

12.     Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad haar een deel van de waarde van haar woning dient te vergoeden als compensatie voor planschade, wijst de Afdeling haar op de mogelijkheid om op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een verzoek om een tegemoetkoming in planschade in te dienen. De Afdeling kan een dergelijke tegemoetkoming niet toekennen in het kader van de onderhavige procedure.

Omvang van het geding

13.     De Afdeling overweegt dat in deze procedure alleen het (bij besluit van 23 september 2021 vastgestelde) bestemmingsplan ter beoordeling voorligt. Wat [appellant sub 2] verder aanvoert, onder meer met betrekking tot de civielrechtelijke verkoop van het perceel, de staat van het bestuur en de rechtspraak in Nederland, en de correspondentie van de Afdeling, heeft geen betrekking op het besluit van 23 september 2021 en kan in deze procedure daarom niet aan de orde komen.

Conclusie

14.     De beroepen zijn ongegrond.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022

418-860