Uitspraak 202203982/2/R4


Volledige tekst

202203982/2/R4.
Datum uitspraak: 23 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

Hoogweg Aardwarmte B.V., gevestigd te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2022 in zaak nrs. 18/1939 en 21/1005 in het geding tussen:

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 heeft de minister aan Hoogweg Aardwarmte omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor een aardwarmte-installatie.

Bij besluit van 21 april 2021 heeft de minister aan Hoogweg Aardwarmte een omgevingsvergunning op grond van de Wabo verleend voor het uitbreiden van de bestaande aardwarmte-installatie met extra bronnen en installaties.

Bij besluit van 31 mei 2021 heeft de minister aan Hoogweg Aardwarmte een omgevingsvergunning verleend waarbij de omgevingsvergunning van

24 juli 2018 is gewijzigd.

Tegen deze besluiten heeft het college van GS beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 25 mei 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer Hoogweg Aardwarmte hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft Hoogweg Aardwarmte de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 augustus 2022, waar Hoogweg Aardwarmte, vertegenwoordigd door J.L.M. Olsthoorn en mr. M.R. Plug, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door M.E.J. Pieters en mr. E. van Kerkhoven, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van GS, vertegenwoordigd door ing. H. van Marle en M.M. de Bruijn, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Bij besluit van 24 juli 2018 heeft de minister aan Hoogweg Aardwarmte een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° en onder 3°, van de Wabo verleend voor het oprichten van een inrichting of mijnbouwwerk voor het winnen van aardwarmte. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden. De inrichting bevindt zich aan de Nieuwlandseweg 1 in Luttelgeest.

3.       In de toelichting bij de aanvraag is vermeld dat binnen het mijnbouwwerk warm water vanuit de diepe ondergrond wordt opgepompt en vervolgens wordt ontgast en gefilterd. Het water wordt naar de warmtewisselaars geleid, waar de warmte wordt overgedragen aan een secundair warmtenet waarmee deze warmte wordt verdeeld over diverse glastuinbouwbedrijven. Het geogas dat vrijkomt na het ontgassen van het water wordt verbrand in een ketel en de vrijkomende warmte wordt "toegevoegd" aan het warmtenetwerk.

4.       Bij besluit van 21 april 2021 is aan Hoogweg Aardwarmte een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bestaande aardwarmte-installatie met zeven nieuwe putten en het uitbreiden van de capaciteit van de technische installaties in het bestaande bedrijfsgebouw.

5.       Op 31 mei 2021 heeft verweerder aan Hoogweg Aardwarmte een omgevingsvergunning verleend waarbij de oprichtingsvergunning van 24 juli 2018 is gewijzigd. De wijziging houdt in dat de stookinstallatie waarin het bijproduct geogas wordt verbrand, van Hoogweg Aardwarmte is verplaatst naar Hoogweg Paprikakwekerijen.

6.       Aan de omgevingsvergunning van 24 juli 2018 ligt een AERIUS-berekening ten grondslag. Daarin is voor de gebruiksfase de totale emissie berekend van de stookinstallatie en de te verwachten voertuigbewegingen van en naar Hoogweg Aardwarmte. Volgens deze berekening is er geen relevante stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, zodat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat de Wet natuurbescherming-vergunning niet aanhaakt bij de omgevingsvergunning(en) voor de aardwarmte-installatie. Aan deze berekening ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het aardwarmtebedrijf en de nabijgelegen glastuinbedrijven afzonderlijke inrichtingen zijn.

7.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de aardwarmte-installatie en de kassen één inrichting zijn als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en ook één project als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), zodat de gezamenlijke gevolgen van de installatie en de kassen voor beschermde natuurgebieden beoordeeld hadden moeten worden. Omdat de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde AERIUS-berekeningen onvolledig zijn, staat niet vast of de stikstofdepositie van de inrichting/het project op het Natura 2000-gebied "De Weerribben" onder de grenswaarde ligt waarboven sprake is van een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wnb (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in verbinding met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht). Dat zal opnieuw moeten worden beoordeeld, aldus de rechtbank in de aangevallen uitspraak.

De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvragen van Hoogweg Aardwarmte.

Beoordeling van het verzoek

Spoedeisendheid

8.       Het college van GS stelt dat Hoogweg Aardwarmte geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Weliswaar heeft de uitspraak van de rechtbank tot gevolg dat Hoogweg Aardwarmte in bedrijf is zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning, en overigens ook de vergunning krachtens de Wnb, maar hiertegen wordt niet handhavend opgetreden door de daartoe bevoegde bestuursorganen en het is niet waarschijnlijk dat dit alsnog zal gebeuren in de periode tot de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep.

8.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat Hoogweg Aardwarmte in deze procedure verzoekt om schorsing van de uitspraak van de rechtbank, totdat is geoordeeld over het hoger beroep. De rechtbank heeft de door het college van GS bestreden (milieu)omgevingsvergunningen vernietigd, zodat door de schorsing van de uitspraak de situatie zal ontstaan dat de vergunningen rechtsgeldig blijven tot - in ieder geval - de uitspraak van de Afdeling.

Als gevolg van de rechtbankuitspraak moet Hoogweg Aardwarmte de exploitatie van haar aardwarmte-installatie beëindigen. Doet zij dat niet, dan handelt zij in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° en onder 3°, van de Wabo. Dit maakt dat Hoogweg Aardwarmte een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Ook als handhaving wegens het ontbreken van (milieu)omgevingsvergunningen hangende het hoger beroep onwaarschijnlijk zou zijn, heeft zij er belang bij om de aardwarmte-installatie te kunnen exploiteren zonder in strijd te handelen met artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° en onder 3°, van de Wabo.

Beoordeling van het verzoek

9.       De voorzieningenrechter overweegt dat Hoogweg Aardwarmte in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestrijdt dat artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet buiten toepassing moet blijven wegens - kortheidshalve - strijd met artikel 9, tweede lid, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus). Ook bestrijdt zij het oordeel van de rechtbank dat de aardwarmte-installatie en de kassen één inrichting zijn als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en ook één project als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb. De voorlopige voorzieningprocedure leent zich niet voor een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van Hoogweg Aardwarmte, en overigens ook van de minister, de uitspraak van de rechtbank moet worden geschorst, worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

10.     Hoogweg Aardwarmte heeft toegelicht dat indien zij de exploitatie van de aardwarmte-installatie staakt, of gedwongen wordt dat te doen, niet alleen haar eigen bedrijfsvoering in gevaar komt, maar ook de bedrijfsvoering van de paprikakwekerijen en andere bedrijven die gebruikmaken van de door Hoogweg Aardwarmte geproduceerde aardwarmte. Weliswaar kunnen de paprikakwekerijen terugvallen op andere vormen van energie, zoals het gebruik van WKK's (warmtekrachtkoppeling), maar dit alternatief is vanwege de huidige hoge gasprijzen zeer ongunstig en mogelijk zelfs niet haalbaar. In 2021 bedroeg de gasprijs namelijk ongeveer 20 eurocent per m³. Inmiddels is dat € 1,50 tot € 2 per m³. De stikstofuitstoot op de relevante Natura 2000-gebieden zal volgens Hoogweg Aardwarmte toenemen als gevolg van het opnieuw in gebruik nemen van WKK's, als de exploitatie van de aardwarmte-installatie wordt gestaakt. Het niet schorsen van de aangevallen uitspraak leidt tot een ecologisch nadeligere situatie dan indien de bedrijfsvoering voorlopig mag worden voortgezet, aldus Hoogweg Aardwarmte.

Het college van GS heeft de door Hoogweg Aardwarmte gegeven toelichting niet bestreden.

Volgens de minister leidt het gebruik van de aardwarmte-installatie tot een vermindering van het aardgasgebruik met 70 procent.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de verzochte voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten

11.     De minister moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2022 in zaak nrs. 18/1939 en 21/1005;

II.       veroordeelt de minister van Economische Zaken en Klimaat tot vergoeding van bij Hoogweg Aardwarmte B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de minister van Economische Zaken en Klimaat aan Hoogweg Aardwarmte B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Milosavljević
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2022

739