Uitspraak 202103597/1/R4


Volledige tekst

202103597/1/R4.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Zaltbommel,

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 26 april 2021 in zaak nrs. 20/4788 en 21/1315 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2019 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd om de (woon)boot gelegen op de locatie kadastraal bekend onder Brakel, sectie […] en nummer […], te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 28 juli 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 april 2021 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2022, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.M. Leenders-van Heck, zijn verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.       [appellante] heeft een (woon)boot (hierna: de boot) afgemeerd op een locatie nabij jachthaven Watersportvereniging Het Esmeer, waar het bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel" geldt. De locatie heeft de enkelbestemming "Water", de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" en de gebiedsaanduidingen ‘ehs - natuur’ en ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’. Niet in geschil is dat het de bedoeling was om de boot voor langere tijd te laten liggen en dat de boot daarom is aan te merken als een bouwwerk en gebouw. Het plaatsen van een boot is hier niet toegestaan, omdat binnen de bestemming "Water" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" een gebouw als de boot niet mag worden afgemeerd. Niet in geschil is dat [appellante] geen omgevingsvergunning heeft voor het afmeren van de boot. De aanwezigheid van de boot is dan ook in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 2.3a van die wet. Het college heeft [appellante] bij besluit van 15 november 2019 gelast de boot te verwijderen en verwijderd te houden onder dreiging van een dwangsom van € 20.000,00 ineens.

Omvang van het geding

2.       Deze procedure beperkt zich tot de aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom wegens het zonder omgevingsvergunning plaatsen van de boot. Wat [appellante] ter zitting heeft aangevoerd over andere procedures, bijvoorbeeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet open overheid en de bestuursrechtelijke handhaving door het college tegen de dochter van [appellante], kan geen rol spelen in deze procedure. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat niet aannemelijk is dat het college niet alle voor deze procedure relevante stukken aan de Afdeling heeft toegestuurd.

Civielrechtelijke toestemming

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij een ligplaats in de jachthaven huurt en dat zij daarom bevoegd is om haar boot op deze locatie af te meren.

3.1.    De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het al dan niet hebben van toestemming van de Watersportvereniging niet afdoet aan de bevoegdheid van het college om tot handhaving over te gaan. Naast de toestemming van de Watersportvereniging heeft zij ook een omgevingsvergunning nodig en die heeft zij niet.

Het betoog slaagt niet.

Misbruik van bevoegdheden

4.       [appellante] betoogt dat de gemeente Zaltbommel als eigenaar van het waterperceel een dubieuze rol speelt en misbruik maakt van haar bestuursrechtelijke macht.

4.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

4.2.    De omstandigheid dat de gemeente eigenaar van het waterperceel is maakt niet dat het college zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die gegeven is. [appellante] heeft zonder omgevingsvergunning een boot afgemeerd op een locatie waar dat niet is toegestaan. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo en artikel 2.3a van die wet. Het college is de bevoegde instantie om die artikelen te handhaven en bij een overtreding zal het college in de regel van zijn bevoegdheid gebruik moeten maken.

Het betoog slaagt niet.

Verkeerd kavelnummer

5.       [appellante] voert aan dat alle vonnissen moeten worden herzien en vernietigd, omdat de gemeente Zaltbommel een kavelnummer noemt dat volgens het kadaster niet bestaat.

5.1.    Ter zitting heeft het college bevestigd dat in de besluiten van 15 november 2019 en 28 juli 2020 een verkeerd kadastraal nummer genoemd is. Dit betekent echter nog niet dat daarom de last niet in stand kan blijven. Voor alle partijen is duidelijk op welke boot en op welke locatie de last betrekking heeft. Bovendien blijkt dat ook uit de twee controlerapporten van 25 september 2019 en 23 oktober 2019 die als bijlage bij het besluit van 15 november 2019 zijn gevoegd. In die rapporten zijn foto’s te zien van de boot en is een luchtfoto opgenomen waarop de locatie van de boot is aangegeven met een rode cirkel. Daarnaast blijkt uit het controlerapport van 25 september 2019 dat het voornemen om tot handhaving over te gaan op de boot is geplakt. Dit blijkt ook uit het advies van de Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Zaltbommel dat als bijlage bij het besluit van 28 juli 2020 is gevoegd. In de omstandigheid dat een verkeerd kadastraal nummer is genoemd in de besluiten van 15 november 2019 en 28 juli 2020 ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat de last niet in stand kan blijven.

Het betoog slaagt niet.

Heeft de rechtbank ten onrechte onmiddellijk besloten op het beroep?

6.       [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ondanks haar protest tijdens de zitting ten onrechte onmiddellijk heeft besloten op het beroep. Volgens haar is de zaak niet inhoudelijk behandeld en is zij niet in staat gesteld om onderbouwende stukken te overleggen.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:613, kan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb worden toegepast indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het gaat erom of de informatie die schriftelijk en ter zitting is verkregen voldoende is om te mogen aannemen dat het verrichten van nader onderzoek in dat opzicht geen relevante nieuwe gegevens zou opleveren.

6.2.    Uit hetgeen [appellante] op de zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd blijkt dat haar beroep op de zitting bij de rechtbank is behandeld. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter  op basis van de haar ter beschikking staande gegevens en het resultaat van het ter zitting gehouden onderzoek geen uitspraak heeft kunnen doen in de hoofdzaak. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals hiervoor al is overwogen, deze procedure zich beperkt tot de aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom wegens het zonder omgevingsvergunning afmeren van de boot. Verder is van belang dat [appellante] er in de uitnodiging van de rechtbank van 12 april 2021 voor de zitting op 19 april 2021 uitdrukkelijk op is gewezen dat ook uitspraak kon worden gedaan op het beroep. Van [appellante] kon dan ook worden verwacht dat zij zich zou voorbereiden op eventuele afdoening van de hoofdzaak.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

457-1005