Uitspraak 202104965/1/R1


Volledige tekst

202104965/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juni 2021 in zaak nr. 19/3587 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het hoogheemraadschap wegens het niet aanhouden van het peil in de Vliet overeenkomstig het peilbesluit, afgewezen.

Bij besluit van 4 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en met een nadere motivering het besluit van 5 juli 2018 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2022, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Amsterdam, en ir. M.J. van Appeldoorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het perceel [locatie 1] en is eigenaar van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Naast de Vlietkade ligt de Vliet. De watertoevoer van de Vliet is afkomstig uit de Rotte en wordt gereguleerd door een inlaat met een afsluiter. [appellant] heeft op 15 juni 2018 het college verzocht om handhavend op te treden door het waterpeil in de Vliet te verlagen naar het in het peilbesluit "Polder Prins Alexander en Eendragtspolder" van 23 april 2008 (hierna: het peilbesluit) opgenomen waterpeil van -3,33 m NAP, de peilschaal op de juiste hoogte te plaatsen zodat die het juiste waterpeil aangeeft en de afsluiter op de inlaat af te stellen op een inlaatcapaciteit van maximaal 420 m3/uur.

2.       Het college heeft dit verzoek afgewezen. Het college stelt zich in het besluit van 5 juli 2018, zoals dat in stand is gelaten bij het besluit op bezwaar van 4 juni 2019, op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding van artikel 5.2, tweede lid, van de Waterwet. Volgens het college zijn de gemeten fluctuaties in het waterpeil ten opzichte van het in het peilbesluit opgenomen vaste peil van -3,33 m NAP gering en daarom aanvaardbaar. Het college heeft zich gebaseerd op de peilschaal die volgens het college op de juiste hoogte is aangebracht en daarmee de juiste waterstand weergeeft. Uit metingen is ook gebleken dat de inlaatcapaciteit bij de afsluiter conform de met [appellant] gemaakte afspraken 420 m3/uur is, zodat ook dat volgens het college geen reden is te twijfelen aan het peil in de Vliet.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen omdat er geen overtreding is van het in het peilbesluit vastgestelde peil. Volgens [appellant] moet uitgegaan worden van een peil van -3,90 m NAP in plaats van de in het peilbesluit opgenomen -3,33 m NAP. [appellant] voert verder aan dat, als wel van een peil van -3,33 m NAP moet worden uitgegaan, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een geringe afwijking die binnen de beheersmarge blijft. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de gegevens waarop de rechtbank haar oordeel baseert, onjuist zijn. Volgens [appellant] had het college aan de afwijzing van het handhavingsverzoek niet de meetgegevens van de peilschaal van 9 december 2017, uitgevoerd door Leica Geosystems, ten grondslag mogen leggen. Dit is geen betrouwbaar onderzoek geweest, zo betoogt [appellant]. De peilschaal staat volgens hem niet op de juiste hoogte en ook niet op een stabiele ondergrond, zodat de peilschaal daarom niet het juiste peil kan aangeven. [appellant] stelt verder dat genoemde meetgegevens niet door een deskundige zijn verkregen. Ook is volgens [appellant] de inlaatcapaciteit te hoog waardoor het peil wordt overschreden. Dat het feitelijke peil in de Vliet hoger is dan toegestaan, leidt [appellant] onder meer af uit het water dat over de stuw loopt. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst [appellant] nog op de door hem bij zijn hogerberoepschrift gevoegde foto’s waaruit volgens hem blijkt dat het daadwerkelijke peil niet in overeenstemming is met het peilbesluit.

3.1.    Artikel 5.2 van de Waterwet, luidt:

"1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.

2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.

[…]"

3.2.    In het peilbesluit is het oppervlaktewaterpeil voor de polder Prins Alexander en de Eendragtspolder vastgesteld voor het peilgebied GPG -384 op "Vast - 3,33 m NAP".

Paragraaf 2.6.1 van de toelichting bij het peilbesluit luidt:

"Het hanteren van bepaalde waterpeilen is essentieel voor de instandhouding en het gebruik van het land, waarbij ook de langetermijneffecten in de afweging worden betrokken. In het peilbesluit worden de na te streven peilen per peilgebied vastgelegd. Dit zijn de streefpeilen. Het streefpeil is een vastgesteld peil dat men nastreeft. Het is een peil dat gemiddeld zo goed mogelijk moet worden benaderd. Bij een streefpeil is er sprake van een beheersmarge. De beheersmarge is de onvermijdelijke, tijdelijke afwijking van het streefpeil die optreedt door  natuurlijke verschijnselen en ingrepen die nodig zijn om het streefpeil te handhaven. Er is een aantal oorzaken te benoemen ten gevolge waarvan waterpeilen tijdelijk kunnen afwijken van de vigerende streefpeilen:

•  Bemaling […].

•  Wind […].

•  Neerslagverwachting […]."

3.3.    Aan de besluiten van het college ligt het peilbesluit ten grondslag. Dit peilbesluit is in rechte onaantastbaar. De rechtbank heeft daarom voor de beoordeling van het geschil het peilbesluit terecht als uitgangspunt genomen. Gelet hierop heeft de rechtbank, anders dan [appellant] betoogt, terecht overwogen dat zij in deze procedure niet toekomt aan al wat [appellant] heeft aangevoerd over onder meer de vraag of een ander peil zou moeten gelden dan wel of een verkeerd peil in het peilbesluit is opgenomen. Overigens volgt uit het inmiddels genomen peilbesluit van 2019 hetzelfde peil als uit het peilbesluit van 2008. De Afdeling wijst er verder op dat [appellant] bij het college een verzoek tot wijziging van het peil kan indienen.

Het betoog op dit punt slaagt niet.

3.4.    De Afdeling stelt vast dat uit het peilbesluit blijkt dat het peil dat in de Vliet aangehouden moet worden, is vastgesteld op -3,33 m NAP. Op de waterbeheerder rust een inspanningsverplichting om het peil zo goed mogelijk aan te houden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de wijze waarop het zijn peilbeheer voert een ruime mate van beleidsruimte toekomt. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de toelichting bij het peilbesluit verder terecht overwogen dat afwijkingen van het peil door onder andere natuurlijke omstandigheden mogelijk zijn. Zoals in de toelichting is vermeld, moet de afwijking binnen de genoemde beheersmarge blijven. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat een door het college gehanteerde beheersmarge van circa 5 cm niet onredelijk is. De vraag die voorligt is of de gemeten afwijkingen in het peil van de Vliet ten opzichte van het in het peilbesluit vastgelegde peil binnen die beheersmarge blijven. Alvorens die vraag te beantwoorden, dient de Afdeling te beoordelen of de peilschaal juist is ingesteld.

3.5.    Het college heeft op 9 december 2017 met apparatuur van Leica Geosystems een meting uitgevoerd om te beoordelen of de peilschaal juist is ingesteld. Met een peilschaal wordt de stand van het water gemeten. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het juist instellen van de peilschaal heeft plaatsgevonden aan de hand van zogenaamde meetbouten van Rijkswaterstaat die verspreid zijn over Nederland. Met deze meetbouten kan de waterstand beoordeeld worden en de juistheid van de peilschaal gecontroleerd worden. De metingen om de juistheid van de peilschaal te controleren vonden plaats op het land.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te twijfelen aan de juistheid van de meting van 9 december 2017. De stelling van [appellant] dat de meting onzorgvuldig is geweest omdat de software niet bediend is door een persoon van Leica Geosystems is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om aan de juistheid van de meting van 9 december 2017 te twijfelen. Deze software is immers niet zo gemaakt, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, dat alleen een bedrijf als Leica Geosystems die software kan gebruiken. Ook ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de peilschaal niet op een stabiele ondergrond is geplaatst waardoor deze manipuleerbaar is. De Afdeling stelt aan de hand van foto’s vast dat de peilschaal vast zit aan een paal die in De Vliet staat. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het aflezen van het peil manipuleerbaar is.

De rechtbank heeft onder deze omstandigheden terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de peilschaal op de juiste hoogte staat, zodat de peilschaal het juiste peil weergeeft.

Het betoog slaagt ook in zoverre niet.

3.6.    Het college monitort het peil in de Vliet, waarbij wekelijks de gegevens van de peilschalen worden gemeten en opgeslagen. Dit gebeurt door een medewerker van het hoogheemraadschap die de peilschaal wekelijks afleest. Het college heeft aan zijn besluitvorming 42 metingen in de periode van 6 februari 2018 tot en met 25 oktober 2018 ten grondslag gelegd. Uit deze metingen volgt dat, zoals de rechtbank ook heeft vastgesteld, over een periode van ongeveer 8 maanden vijf keer een maximale afwijking van 6 centimeter is gemeten ten opzichte van het peil van -3,33 m NAP uit het peilbesluit. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat dit een afwijking van geringe aard is die binnen de aangehouden beheersmarge valt. Daarbij is van belang dat, zoals het college heeft toegelicht, het gemeten peil in de Vliet gedurende die periode, met daarbij de fluctuaties meegewogen, gemiddeld op -3,35 m NAP ligt. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een langdurige afwijking van het vaste peil dan wel van zodanige fluctuaties dat deze niet meer binnen de beheersmarge vallen. Het door [appellant] genoemde peil van -3,23 m NAP op 10 augustus 2021, nog daargelaten de juistheid of oorzaak daarvan, is van na het besluit op bezwaar 4 juni 2019, zodat de Afdeling dit niet kan betrekken bij haar oordeel of de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen afwijking was die tot strakkere handhaving van het peilbesluit moest leiden. De omstandigheid dat er volgens [appellant] tot 2018 geen monitoring heeft plaatsgevonden, maakt niet dat al hierom de monitoring die ten grondslag ligt aan de besluitvorming onbetrouwbaar is. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanwijzing is dat het college onvoldoende zorg ten aanzien van het waterpeil betracht.

Het betoog op dit punt slaagt niet.

3.7.    Over de inlaatcapaciteit overweegt de Afdeling als volgt.

Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen is afgesproken dat de nieuwe inlaat zou worden vergrendeld op een capaciteit van 420 m3/uur. Dit zoals het college ter zitting heeft toegelicht ter voorkoming van afkalving van de oever. Voor zover [appellant] betoogt dat door het hogere waterpeil afkalving van de oevers van zijn perceel plaatsvindt, overweegt de Afdeling dat dat niet aan de orde kan komen in deze handhavingsprocedure omtrent het peil.

Het college heeft aan zijn besluit op bezwaar van 4 juni 2019 een rapportage van KVDM Bleiswijk B.V. (hierna: KVDM) van 13 november 2018 ten grondslag gelegd. KVDM heeft op die datum de inlaatcapaciteit van de "Inlaat Nessepolder" gemeten. Het totale debiet, dat wil zeggen de totale hoeveelheid water die per uur door de inlaat stroomt, is volgens die rapportage maximaal 391,6 m3/uur. Daarmee blijft het debiet onder de afgesproken waarde van 420 m3/uur. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college onder verwijzing naar genoemde rapportage voldoende heeft gemotiveerd dat er niet meer water wordt ingelaten dan de vastgestelde maximale capaciteit van de oude inlaat (420 m3/uur). De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat gelet op de mededelingen van verweerder een grotere inlaatcapaciteit ook niet mogelijk is, omdat de inlaat met bouten is vergrendeld. De omstandigheid dat over de stuw circa 10 cm water stroomt, biedt, anders dan [appellant] stelt, geen grond voor de conclusie dat er meer water wordt ingelaten dan in de deskundigenrapportage vastgesteld. KVDM heeft immers blijkens de rapportage het debiet bij de inlaat gemeten en uit de toelichting van appellant blijkt niet dat het overstromend water bij de stuw niet bij die meting is betrokken, bijvoorbeeld omdat het elders is ingelaten. Het betoog van appellant dat de belangen van de aanwonenden van de Vliet beter gediend zouden zijn als er in het geheel geen water over de stuw zou stromen, heeft geen betrekking op de vaststelling van het debiet maar op de vastgestelde maximale waarde daarvan, die hier niet aan de orde is.

Dit betoog slaagt niet.

3.8.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is van een overtreding van het in het peilbesluit vastgestelde peil. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden. Het college heeft het handhavingsverzoek dan ook terecht afgewezen.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

374-989