Uitspraak 202106124/1/R1


Volledige tekst

202106124/1/R1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van [locatie] aangewezen als locatie voor een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric en T.I.J. Hoogenboom, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] woont aan de [locatie] in Rotterdam. Zij vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat. De reden daarvoor is dat volgens het bestreden besluit ter hoogte van haar woning een orac zal worden geplaatst. Zij voelt zich ook niet gehoord door het college.

Oordeel van de Afdeling

2.       De Afdeling is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De Afdeling zal dat oordeel hieronder motiveren aan de hand van de bespreking van de beroepsgronden van [appellante].

Communicatie over besluitvorming

3.       [appellante] betoogt dat het college gebrekkig heeft gecommuniceerd over de besluitvorming. In de eerste plaats was volgens haar de communicatie over de locatie in de brief die zij kreeg over het ontwerpbesluit gebrekkig. [appellante] ontving een brief waarin stond dat containers zouden worden verplaatst van Tiendstraat 2 naar Palmdwarsstraat 37. Alleen in de kennisgeving van het ontwerpbesluit in het Gemeenteblad, die als bijlage was toegevoegd, stond dat het onder meer om de locatie [locatie] ging. In de tweede plaats stond in de brief aan haar over het definitieve besluit ten onrechte vermeld dat het om de locatie Pupillenstraat 37 gaat. Bovendien is deze brief niet verstuurd aan haar buren.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat de kennisgeving dat het ontwerp ter inzage lag, is gepubliceerd in het Gemeenteblad van Rotterdam en dat daarin onder meer de locatie [locatie] vermeld stond. Dat is in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. De brief over het ontwerp die het gemeentebestuur naar onder meer [appellante] heeft verstuurd, was een niet wettelijk verplichte kennisgeving. Hoewel zo’n brief niet wettelijk verplicht is, mag zo’n brief niet misleidend zijn. In dit geval heeft [appellante] een verkeerde brief ontvangen, maar in de nota van zienswijzen staat dat [appellante] en haar buren binnen een dag de juiste brief hebben ontvangen. [appellante] heeft dit niet betwist. Zij en haar buren zijn dus niet misleid door het college.

Wat betreft de communicatie over het definitieve besluit overweegt de Afdeling dat dit een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit betreft en alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Behandeling zienswijze

4.       [appellante] betoogt dat het college ten onrechte geen contact met haar heeft opgenomen naar aanleiding van haar zienswijze en niet langs is geweest. Ook vindt [appellante] de reactie van het college op haar zienswijze uiterst summier en geen recht doen aan haar zienswijze. Zij stelt dat de behandelend ambtenaar tegen haar heeft gezegd dat hij alleen de locaties van de containers bepaalt en de zienswijzen beoordeelt. Daarmee is volgens [appellante] geen zorgvuldige afweging over de locatie gewaarborgd.

4.1.    Het college betwist dat het besluit slechts is voorbereid door één ambtenaar. Volgens het college is het besluit voorbereid door een aantal ambtenaren gezamenlijk.

4.2.    De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke plicht is voor een bestuursorgaan om naar aanleiding van een zienswijze contact op te nemen met de indiener van een zienswijze of om langs te komen. Verder is het niet in strijd met de motiveringsplicht die in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is opgenomen dat het college niet op elk afzonderlijk argument in de zienswijze van [appellante] is ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. De Afdeling laat verder in het midden of één ambtenaar het bestreden besluit heeft voorbereid en in naam van het college heeft genomen, zoals [appellante] stelt. Het is namelijk niet in strijd met de Awb dat één ambtenaar een besluit voorbereidt en dat besluit neemt in naam van het bestuursorgaan door middel van mandaat.

Het betoog slaagt niet.

Heeft het college mogen kiezen voor plaatsing van een orac ter hoogte van [locatie]?

5.       [appellante] betoogt dat het college ten onrechte ervoor heeft gekozen om een orac te plaatsen ter hoogte van haar woning. Volgens haar zal de orac leiden tot een onevenredige aantasting van haar woon- en leefklimaat. Zij wijst er daarbij op dat de orac op korte afstand van haar voorkamerraam en haar balkon zal worden geplaatst. Volgends [appellante] kan zij daardoor dit raam en het balkon niet meer gebruiken om haar woning te beluchten, terwijl dat wel nodig is. [appellante] woont namelijk in een hoekwoning en heeft geen tuin waardoor het niet mogelijk is om de woning op die manier te beluchten. Zij vreest ook dat afval zal worden bijgeplaatst bij de orac met overlast tot gevolg. Zij heeft er daarbij op gewezen dat bij orac’s in de wijk afval wordt bijgeplaatst. Volgens [appellante] zal de orac ook leiden tot een aantasting van het plaatselijke groen. Zij vindt dat er geen noodzaak is om een orac bij haar woning te plaatsen, omdat op korte afstand al voldoende andere orac’s staan. Volgens haar zijn er ook voldoende andere locaties waar de orac kan worden geplaatst. Zij heeft een lijst met alternatieve locaties overgelegd.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de orac niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] en dat het plaatselijke groen niet zal worden aangetast. Het is volgens het college ook niet mogelijk om de orac op de alternatieve locaties te plaatsen die [appellante] heeft voorgesteld.

5.2.    De Afdeling overweegt dat het college bij de keuze van een locatie voor een orac een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de orac.

5.3.    De Afdeling is van oordeel dat het college een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat met plaatsing van de orac is gediend dan aan het belang van [appellante] bij een ongestoord woon- en leefklimaat. Het college heeft de gekozen locatie dus geschikt mogen achten voor plaatsing van de orac.

In de eerste plaats betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat plaatsing van de orac noodzakelijk is. Het college heeft toegelicht dat deze orac in de plaats komt van twee halfverdiepte containers voor restafval in de omgeving van de Pupillenstraat, aan de Geuzenlaan op de hoek van Ruwaardstraat, die worden verwijderd. Het is namelijk de bedoeling dat alle halfverdiepte containers voor restafval in Rotterdam worden vervangen door orac’s. Het is volgens het college niet mogelijk om de orac op de locatie van deze containers te plaatsen omdat op die locatie kabels en leidingen aanwezig zijn.

In de tweede plaats betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat het college de nadelige gevolgen voor [appellante] aanvaardbaar heeft mogen achten. De beoordeling of een bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft mogen achten, kan gaan over nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder zoveel mogelijk worden voorkomen door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van orac’s maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom alleen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. In dit geval zijn er geen locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden die maken dat het college de gevolgen voor de omgeving niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Dat [appellante] geen achtertuin heeft, is niet zo’n omstandigheid. Deze omstandigheid neemt namelijk niet weg dat geluid- en geurhinder zoveel mogelijk worden voorkomen door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken. Verder valt niet in te zien dat het plaatselijke groen wordt aangetast door plaatsing van de orac, omdat deze op ruime afstand van de aanwezige bomen wordt geplaatst. Over bijplaatsingen van afval overweegt de Afdeling dat dit in beginsel een kwestie van handhaving is. Bovendien heeft het college toegelicht dat orac’s in Rotterdam zijn voorzien van sensoren en dat de vuilniswagens met behulp van deze sensoren dynamische routes rijden. De containers die voor 70 tot 80% gevuld zijn, komen op de route van de vuilniswagen te liggen en worden geleegd voordat ze volledig vol zijn.

5.4.    De Afdeling heeft hiervoor geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de orac. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor een alternatieve locatie.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten kiezen voor één van de alternatieve locaties die [appellante] heeft voorgesteld. Het college heeft toegelicht dat het deze locaties heeft beoordeeld, maar dat deze niet geschikter zijn dan de gekozen locatie vanwege één of meer redenen. Enkele alternatieve locaties liggen in de omgeving van een school. Het college acht het niet wenselijk dat orac’s in de omgeving van scholen worden geplaatst, omdat de vuilniswagens negatieve gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid van de leerlingen. Dat is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Verder liggen volgens het college de voorgestelde alternatieve locaties vlakbij kabels en leidingen die moeilijk kunnen worden verlegd. Ook op de lijst van [appellante] met alternatieve locaties staat vermeld dat de meeste van deze locaties vlakbij kabels en leidingen liggen. Volgens [appellante] is er op deze locaties desondanks voldoende ruimte om een orac te plaatsen, maar zij heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Op de lijst van [appellante] staan ook twee locaties die volgens haar niet vlakbij kabels en leidingen liggen. Het college heeft op de zitting gesteld dat uit zijn gegevens blijkt dat op die twee locaties wel kabels en leidingen liggen. De Afdeling laat in het midden of bij deze locaties wel of niet kabels en leidingen liggen, omdat het college deze twee locaties al minder geschikt heeft mogen achten dan de gekozen locatie vanwege de spreiding van orac’s die het wenselijk acht. Deze twee locaties liggen verder weg van de locatie waar nu de twee halfverdiepte containers staan dan de locatie [locatie]. De afstand van de locatie waar nu de twee halfverdiepte containers staan tot deze twee alternatieve locaties is ten minste ongeveer 135 m, terwijl de afstand tot de locatie [locatie] ongeveer 80 m is. Het college hanteert een maximale loopafstand van 75 tot 100 m tot een orac.

6.       De Afdeling komt tot de conclusie dat het college heeft mogen kiezen voor plaatsing van een orac ter hoogte van [locatie]. Het betoog van [appellante] slaagt dus niet.

Proceskosten

7.       Zoals onder 2 is overwogen, is het beroep ongegrond. Het college hoeft daarom niet de proceskosten van [appellante] te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Driel Kluit

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022

703