Uitspraak 202107784/1/V2 en 202107784/2/V2


Volledige tekst

202107784/1/V2 en 202107784/2/V2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 december 2021 in zaak nr. NL21.6334 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 8 april 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen en hem krachtens paragraaf A3/6.1 van de Vc 2000 uitstel van vertrek verleend totdat hij meerderjarig is of totdat komt vast te staan dat voor hem adequate opvang in het land van terugkeer beschikbaar is en een terugkeerbesluit wordt genomen.

De vreemdeling heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd en medegedeeld het hoger beroep te handhaven.

De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het besluit van 8 april 2022 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris opnieuw de asielaanvraag afgewezen. Ter motivering heeft de staatssecretaris verwezen naar het voornemen van 12 februari 2021 en naar de rechtsoverwegingen 6-6.4 van de uitspraak van de rechtbank, zonder nadere motivering. De vreemdeling heeft desgevraagd laten weten dat hij zijn hoger beroep niet intrekt. Hij heeft geen beroepsgronden ingediend tegen het besluit van 8 april 2022. Omdat het hoger beroep ongegrond is en verder geen beroepsgronden zijn gericht tegen het besluit van 8 april 2022, is het hiertegen van rechtswege ontstane beroep ongegrond.

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het van rechtswege ontstane beroep is ook ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 8 april 2022, V-[…], ongegrond;

III.      wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Verheij
voorzieningenrechter

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2022

853