Uitspraak 202105899/1/R3


Volledige tekst

202105899/1/R3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Den Haag,

en

de raad van de gemeente Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Brasserskade" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Nationale Politie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 8 juni 2022. [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C], [gemachtigde D] en [gemachtigde E], vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Arts, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door R. van den Bosch en drs. J.E. Leenders, zijn op die zitting verschenen. Voorts is ter zitting de Nationale Politie, vertegenwoordigd door G.P. van Beers en P. van Drueten, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan beoogt een nieuw politiekantoor met schietbaan en parkeervoorzieningen voor de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging van de landelijke eenheid van de Nationale Politie (hierna: de speciale dienst) mogelijk te maken aan de Brasserskade in Den Haag.

[appellant] en anderen wonen allen aan de Henricuskade, tegenover het plangebied. Zij vrezen nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat als gevolg van het plan te ondervinden en hebben daarom beroep tegen het plan ingesteld.

Relevante regelgeving

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inhoudelijke bespreking beroepsgronden

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Kantorenfunctie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

4.       [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 6.11 van de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsverordening) is vastgesteld. Zij voeren in dat kader aan dat uit de Omgevingsverordening volgt dat kantoren alleen kunnen worden gevestigd op daartoe zogenoemde kantorenlocaties. Het voorziene politiekantoor is evenwel niet op een dergelijke locatie voorzien.

4.1.    De raad stelt dat het voorziene politiekantoor niet kan worden aangeduid als een regulier kantoor. De raad wijst erop dat aan de gronden van het politiekantoor de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend waar geen commercieel kantoor mag worden gehuisvest. Het voorziene politiekantoor valt daarom volgens de raad niet onder het toepassingsbereik van artikel 6.11 van de Omgevingsverordening, dat volgens hem alleen betrekking heeft op commerciële en zelfstandige kantoren. Verder is de locatiekeuze van het politiekantoor volgens de raad ingegeven door de specifieke functie die het kantoor heeft. De raad stelt tot slot dat de provincie Zuid-Holland geen belemmering zag in de voorziene ontwikkeling.

Ook de Nationale Politie stelt dat het politiekantoor niet valt onder het toepassingsbereik van artikel 6.11. Indien het politiekantoor wel onder dit toepassingsbereik valt, dan stelt de Nationale Politie subsidiair dat dit kantoor valt onder de uitzonderingen genoemd in artikel 6.11, tweede lid, van de Omgevingsverordening. Daarbij wijst de Nationale Politie erop dat ongeveer 40% van het hoofdgebouw als kantoor zal worden gebruikt en dat gelet daarop de uitzondering als bedoeld in artikel 6.11, tweede lid, onder d, van de Omgevingsverordening, van toepassing is. Tot slot stelt de Nationale Politie dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging van het plan in de weg staat, omdat artikel 6:11 van de Omgevingsverordening niet de belangen van [appellant] en anderen beoogt te beschermen.

4.2.    In paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting is de toetsing van het plan aan onder andere de Omgevingsverordening weergegeven. Daar is onder meer vermeld dat het provinciaal beleid ten aanzien van kantoren is verwerkt in de Omgevingsverordening. De provincie hanteert volgens de plantoelichting een selectief kantorenbeleid en in principe worden nieuwe kantoren alleen op zogenoemde concentratielocaties toegestaan. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk. Het gaat daarbij allereerst om kantoren die zijn gericht op de lokale omgeving, bijvoorbeeld gemeentehuizen. Volgens de plantoelichting valt het politiekantoor daar ook onder. Het is een specifieke kantoorvorm met een maatschappelijke en dienstverlenende functie die centraal en op een goed bereikbare plaats in een verzorgingsgebied moet liggen. De ontwikkeling past volgens de plantoelichting binnen het provinciaal beleid.

4.3.    De Afdeling overweegt dat het plan op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 4.3, onder a, van de planregels, voorziet in het gebruik van een kantoor zonder baliefunctie ten behoeve van openbare dienstverlening waaronder handhaving van de openbare orde. Het plangebied behoort verder niet tot de locaties opgenomen op kaart 10 in bijlage II bij de Omgevingsverordening.

Waar de raad en de Nationale Politie hebben gesteld dat het voorziene politiekantoor als onzelfstandig kantoor ten behoeve van een maatschappelijke functie niet valt onder het toepassingsbereik van artikel 6.11, eerste lid, van de Omgevingsverordening, overweegt de Afdeling dat uit genoemd artikel niet kan worden afgeleid dat deze bepaling alleen betrekking heeft op zelfstandige kantoren van (commerciële) bedrijven en onzelfstandige kantoren, behorende bij (commerciële) bedrijven. Integendeel, in artikel 6.11, tweede lid, van de Omgevingsverordening zijn uitzonderingen opgenomen voor zelfstandige en onzelfstandige kantoren van, respectievelijk behorende bij (commerciële) bedrijven, maar ook voor kantoren met een lokaal verzorgingsgebied. In de toelichting bij artikel 6.11 van de Omgevingsverordening wordt met betrekking tot deze laatste categorie vermeld dat daarmee bijvoorbeeld wordt gedoeld op kantoren voor gemeentehuizen. Hieruit leidt de Afdeling af dat artikel 6.11 van de Omgevingsverordening niet alleen betrekking heeft op zelfstandige en onzelfstandige kantoren van, respectievelijk behorende bij (commerciële) bedrijven, maar ook op zelfstandige en onzelfstandig kantoren, van, respectievelijk behorende bij een (niet-commerciële) instelling of dienst, zoals het voorziene politiekantoor. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat het voorziene politiekantoor valt onder het toepassingsbereik van artikel 6.11, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

Voor zover de raad en de Nationale Politie hebben gesteld dat het voorziene kantoor valt onder één van de uitzonderingen genoemd in artikel 6.11, tweede lid, van de Omgevingsverordening, waarbij door hen specifiek is gewezen op de uitzondering opgenomen in artikel 6.11, tweede lid, onder d, van de Omgevingsverordening, overweegt de Afdeling dat deze uitzondering betrekking heeft op bedrijfsgebonden kantoren. De Afdeling is van oordeel dat het voorziene politiekantoor niet kan worden aangemerkt als een bedrijfsgebonden kantoor. De Afdeling is verder van oordeel dat ook de andere genoemde uitzonderingen genoemd in artikel 6.11, tweede lid, van de Omgevingsverordening niet van toepassing zijn. Het voorziene politiekantoor betreft - zoals ter zitting ook is gebleken - niet een kantoor dat in overeenstemming is met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten of een kleinschalig zelfstandig kantoor tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging. Ook heeft de raad aangegeven dat het politiekantoor geen kantoor is met een lokaal verzorgingsgebied. Tot slot is het voorziene politiekantoor niet aan te merken als een functiegebonden kantoor bij een luchthaven, een haven of een veiling.

4.4.    Waar de Nationale Politie nog heeft gesteld dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht zich verzet tegen de vernietiging van het plan vanwege de mogelijke strijd met artikel 6.11 van de Omgevingsverordening omdat die bepaling volgens haar niet beoogt de belangen van [appellant] en anderen als omwonenden te beschermen, overweegt de Afdeling dat uit de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland volgt dat de concentratie van kantoorontwikkelingen onder andere is ingegeven door de wens om leegstand en het overaanbod aan locaties te beperken. Het belang van [appellant] en anderen als omwonenden is onder ander gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat, waartoe ook het niet onnodig bebouwen van nabij hun woningen gelegen gronden behoort. Leegstand van panden in de nabije omgeving van hun woningen kan een aantasting opleveren van het woon- en leefklimaat. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 6.11 van de Omgevingsverordening kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen.

4.5.    Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat het plan in strijd met artikel 6.11 van de Omgevingsverordening is vastgesteld.

Het betoog slaagt.

5.       Met het oog op eventuele toekomstige besluitvorming ziet de Afdeling aanleiding de volgende door [appellant] en anderen aangevoerde beroepsgronden te behandelen.

Bestaande bebossing/groen

6.       [appellant] en anderen voeren aan dat als gevolg van het plan het groen tegenover hun woningen, waaronder veel bomen, moet worden verwijderd. Zij vinden dit onaanvaardbaar en menen dat de raad ten onrechte geen doorslaggevend belang heeft gehecht aan het behoud van die bomen en dat groen, waarbij zij hun twijfels uiten over het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Boominventarisatie Brasserskade" van 23 januari 2019 van Hoogendoorn Boomadvies B.V. (hierna: de boominventarisatie). Volgens [appellant] en anderen zorgen de bomen voor een vergroting van hun woongenot omdat zij vanuit hun woning direct zicht hebben op dit groen.

6.1.    De raad stelt dat hij niet twijfelt aan de bevindingen opgenomen in de boominventarisatie. Uit dat onderzoek volgt volgens de raad dat slechts 13 van de 94 bomen met een stamdiameter van tenminste 10 cm behoudenswaardig zijn.

Volgens de raad zijn de betrokken bomen en groen verder geen waardevolle natuur in de zin van de Wet natuurbescherming en maken zij bovendien geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De raad stelt verder dat aan de gronden, waarop de bomen en het groen aanwezig zijn, in het vigerende bestemmingsplan "Ypenburg" geen groenbestemming is toegekend. Evenwel stelt de raad dat waar mogelijk het groen behouden zal blijven en dat langs de randen van de kavel het groen, in overleg met de bewoners, geïntensiveerd zal worden opdat voor omwonenden een zo groene mogelijk beeld behouden blijft en waar mogelijk ook wordt versterkt.

6.2.    In paragraaf 2.3.1.1 van de plantoelichting staat dat binnen het plangebied geen monumentale bomen staan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moeten bomen worden gekapt. Om het groene karakter van het plangebied te behouden is het bouwvlak volgens de plantoelichting zo gepositioneerd dat 11 centraal op het terrein staande bomen, die in de bomeninventarisatie als behoudenswaardig zijn aangewezen, buiten het bouwvlak staan. Ten behoeve van een robuuste groenstructuur, die zowel in de winter als in de zomer volgens de plantoelichting een groene uitstraling heeft, worden waar mogelijk bestaande bomen gehandhaafd en vindt ook een aanplant van bomen plaats, zodat een dicht beplante groenstructuur ontstaat, bestaande uit diverse soorten. De aan te planten bomensoorten worden dusdanig gekozen dat deze een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Zicht van buitenaf op het terrein kan volgens de plantoelichting voorkomen worden door het toepassen van groenblijvende beplanting.

In paragraaf 5.3.5 van de plantoelichting staat verder dat het bouwvlak dusdanig is gepositioneerd dat het zich deels bevindt ter plaatse van een op de locatie aanwezige tennisbaan. Een viertal aanwezige bomen zal worden verplaatst.

6.3.    Uit de boominventarisatie volgt dat een inventarisatie en beoordeling zijn verricht naar 94 solitaire bomen met een stamdiameter van minimaal 10 cm binnen het plangebied. Van alle geïnventariseerde bomen zijn de soort, de diameter, de boomhoogte, het eindbeeld, de structurele opbouw, aantastingen, de kwaliteit en de mogelijke verplantbaarheid en de behoudenswaardigheid opgenomen. In de boominventarisatie is geconcludeerd dat van de 94 geïnventariseerde bomen in het plangebied 13 bomen behoudenswaardig zijn, de behoudenswaardigheid van 33 bomen twijfelachtig is en dat voor 48 bomen geldt dat zij niet behoudenswaardig of ziek zijn.

6.4.    Vast staat dat het plan op de locatie waar de bomen en groen zich bevinden, voorziet in nieuwe bebouwing zodat een invulling van het plan mogelijk is waarbij de betreffende bomen of groen mogelijk verdwijnen.

Waar [appellant] en anderen stellen dat zij twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in de boominventarisatie, overweegt de Afdeling dat de enkele geuite twijfel over de juistheid van de boominventarisatie onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de boominventarisatie onjuistheden bevat. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] en anderen geen concrete gegevens hebben ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat de boominventarisatie gebreken of leemtes in kennis vertoont. Gelet hierop heeft de raad het plan op deze boominventarisatie mogen baseren. De raad heeft op de zitting toegelicht dat de bomen, die behoudenswaardig zijn en die buiten het bouwvlak staan, behouden zullen blijven. Voorts heeft de raad aangegeven dat geen van de bomen zijn aangewezen als monumentale boom. Nu uit de boominventarisatie volgt dat het merendeel van de bomen niet behoudenswaardig zijn, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de kap van deze bomen niet onaanvaardbaar is. Verder overweegt de Afdeling dat het groen in het plangebied, op grond van het geldende bestemmingsplan "Ypenburg" geen planologische bescherming heeft, omdat in dat bestemmingsplan geen groenbestemming aan het plangebied is toegekend. Maar namens de raad en de Nationale Politie is op de zitting toegelicht dat een uitgangspunt van het plan is dat zoveel mogelijk van het aanwezige groen behouden blijft. Voorts heeft de raad erop gewezen dat onder andere aan de gronden in het plangebied aan de zijde van de Henricuskade een groenbestemming is toegekend, waarbij de breedte van de groenstrook overeenkomt met de huidige begroeiing aldaar. Hierdoor zijn negatieve gevolgen voor het woongenot van [appellant] en anderen vanwege het verlies aan groen als gevolg van het plan volgens de raad niet onaanvaardbaar. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op dit standpunt heeft mogen stellen. Hierbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat in artikel 4.2.1 van de planregels is bepaald dat [appellant] en anderen inspraak hebben omtrent een voor de gronden met de groenbestemming te realiseren beplantingsplan. Verder neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat namens de Nationale Politie op de zitting is toegezegd dat daar waar bomen niet te handhaven zijn, zal worden onderzocht of een verplanting ervan binnen het plangebied mogelijk is, en dat, indien dat niet mogelijk blijkt te zijn, een compensatie daarvan door middel van een aanplant elders zal plaatsvinden.

6.5.    Onder de genoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het mogelijk verlies aan bomen en groen als gevolg van de uitvoering van het plan niet onaanvaardbaar is. De raad heeft gelet hierop geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het behoud daarvan.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locaties en noodzaak schietbaan

7.       [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het standpunt van de raad dat de betrokken locatie de meest geschikte locatie voor het politiekantoor van de speciale dienst is. Volgens hen is de locatie waar het hoofdkantoor van de politie Haaglanden in de wijk Binckhorst zal worden gevestigd (hierna: de locatie Binckhorst), geschikter voor het huisvesten van de speciale dienst, omdat op die locatie de dienst sneller en effectiever kan opereren. De locatie Binckhorst ligt volgens hen beter gelegen ten opzichte van ambtswoningen, ambassades en ministeries. Bovendien is volgens [appellant] en anderen het rijkswegennet vanaf de locatie Binckhorst ook goed bereikbaar vanwege de aanwezigheid van de Victory Boogie Woogietunnel. Tot slot liggen in de nabijheid van de locatie Binckhorst geen reguliere woningen, zodat geen overlast zal worden ondervonden van het geluid afkomstig van de schietbaan. [appellant] en anderen menen daarbij dat er geen noodzaak is voor de voorziene schietbaan, omdat de speciale dienst volgens hen schietoefeningen kan verrichten op de bestaande schietbaan in de wijk Ypenburg dan wel de schietbaan van het voorziene hoofdkantoor op de locatie Binckhorst (hierna: de locatie Binckhorst).

7.1.    De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

7.2.    De raad heeft toegelicht dat het voorziene politiekantoor zal worden gebruikt door een speciale dienst van de landelijke eenheid van de Nationale Politie die in het bijzonder is belast met het bewaken en beveiligen van leden van het Koninklijk Huis, politici en diplomaten. De betrokken locatie is bewust gekozen vanwege haar strategische ligging. De locatie ligt in de nabijheid van het rijkswegennet en door die ligging zijn volgens de raad de centra van Den Haag en Rotterdam en de luchthavens Rotterdam-The Hague Airport en Schiphol goed bereikbaar. Daarbij biedt de betrokken locatie voldoende ruimte voor de vanwege de specifieke taak van de dienst omvangrijke parkeervoorzieningen, voor bijvoorbeeld beveiligde en gepantserde voertuigen, en de noodzakelijke trainingsfaciliteiten. Tevens kan op de betrokken locatie volgens de raad voldaan worden aan de hoge beveiligingseisen die aan de vestiging gesteld moeten worden. Dit laatste is volgens de raad mede mogelijk vanwege het feit dat de locatie onderdeel uitmaakt van het Majoor Jan Linzel Complex van Defensie, waardoor de locatie extra beveiligd is en niet voor het publiek toegankelijk.

7.3.    Waar [appellant] en anderen stellen dat voor de huisvesting van de speciale dienst ten onrechte niet gekozen is voor de locatie Binckhorst, overweegt de Afdeling dat namens de Nationale Politie op de zitting is toegelicht dat de locatie Binckhorst beoogd is voor de vestiging van het hoofdkantoor van de politie Haaglanden en dat deze locatie ten opzichte van de betrokken locatie niet kan voldoen aan de hoge beveiligingseisen die voor het huisvesten van de speciale dienst worden gesteld. Daarbij telt in het bijzonder dat de locatie aan de Brasserskade deel uitmaakt van een Defensieterrein. Ook is deze locatie per direct beschikbaar.

Voor zover [appellant] en anderen erop hebben gewezen dat in de nabijheid van de locatie Binckhorst geen woningen staan en dat daarom door omwonenden daar geen geluidhinder van de schietbaan wordt ondervonden, overweegt de Afdeling dat de Binckhorst een transformatiegebied is waar tevens woningbouw is voorzien. Bovendien is in artikel 4.2.1, aanhef en onder 6 van de planregels van het voorliggende plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bepaalt dat de aanvrager bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het realiseren van een schietbaan een akoestisch rapport dient te overleggen, waaruit blijkt dat, overeenkomstig bijlage 7 Activiteitenregeling milieubeheer "Meetvoorschrift binnenschietinrichtingen" bij het gebruik van de schietbaan het toegestane geluidsniveau (LAmax) op de gevel van gevoelige gebouwen van 60/55/50 dB(A) in respectievelijke de dag/avond/nacht-periode niet overschreden wordt.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het door [appellant] en anderen genoemde alternatief voor de huisvesting van de speciale dienst van de Nationale Politie heeft afgewogen en dat hij die locatie voor de huisvesting van die dienst heeft kunnen afwijzen.

7.4.    Voor zover [appellant] en anderen stellen dat er geen noodzaak is voor de schietbaan, is namens de raad en de Nationale Politie op de zitting toegelicht dat er wel een noodzaak hiervoor is. Volgens de Nationale Politie is de schietbaan noodzakelijk, omdat de speciale dienst een operationele dienst is binnen de Nationale Politie waar speciaal getrainde eenheden werkzaam zijn. Het is de bedoeling dat de locatie aan de Brasserskade als thuisbasis gaat fungeren, waar in de tussentijd de eenheden kunnen trainen in de speciaal daartoe aangelegde schietbaan. De door [appellant] en anderen genoemde alternatieve schietbanen op de locatie Binckhorst en de bestaande trainingslocatie in Ypenburg zijn hiervoor volgens de Nationale Politie niet geschikt. Deze schietbanen hebben namelijk een lengte van 25 m. Omdat de speciale dienst werkt met andere wapens en zwaardere munitie, is een schietbaan met een lengte van 50 m noodzakelijk. De Afdeling heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van deze stelling.

7.5.    Gelet op het voorgaande heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom hij voor de onderhavige locatie heeft gekozen en waarom er een noodzaak is voor een schietbaan met een lengte van 50 m.

Het betoog slaagt niet.

Flora en fauna

8.       [appellant] en anderen betogen dat het verdwijnen van bomen en groen als gevolg van het plan leidt tot onherstelbare negatieve gevolgen voor de in het plangebied aanwezige plant- en diersoorten. Zij voeren aan dat het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan op de in de omgeving levende flora en fauna, waaronder de uil en de buizerd, en de in het plangebied aanwezige vegetatie niet deugdelijk is en onjuistheden bevat. Zij betwijfelen dan ook of het plan uitvoerbaar is gelet op het soortenbeschermingsregime van de Wnb.

8.1.    De raad stelt dat uit onderzoek dat in het kader van de vaststelling van het plan is verricht naar voren komt dat het soortenbeschermingsregime uit de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De raad stelt hierbij dat bij hem geen twijfels bestaan over de deskundigheid van het bureau dat de onderzoeken heeft verricht.

8.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8.3.    In paragraaf 4.6.3 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect flora en fauna. Daaruit volgt onder meer dat ten behoeve van het plan hiernaar onderzoek is verricht. Dit onderzoek is neergelegd in het document "Quick scan beschermde planten- en diersoorten politiebureau Brasserskade te Den Haag" van januari 2019 van Adviesbureau Mertens B.V." (hierna: de quickscan), dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd. In de quickscan staat dat de bosstroken dicht zijn en dat het grotendeels ontbreekt aan een kruidachtige vegetatie. Verder is in de quickscan vermeld dat in januari 2019 een verkennend veldonderzoek heeft plaatsgevonden en dat tijdens dat onderzoek geen beschermde plantensoorten of resten van beschermende plantensoorten zijn vastgesteld. Gelet hierop is volgens de quickscan de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.

Wat betreft de aanwezigheid van diersoorten, zoals vleermuizen en broedvogels, is in de quickscan vermeld dat de aanwezigheid van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen, niet kan worden uitgesloten en de effecten op die soorten dan ook niet kan worden uitgesloten. Op grond hiervan is volgens de quickscan een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van de inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden en of ontheffing van de Wnb is vereist.

Naar aanleiding van de conclusies in de quickscan, is door Adviesbureau Mertens B.V. een veldonderzoek ter plaatse verricht, verspreid over 8 data. De bevindingen van dit veldonderzoek zijn door Adviesbureau Mertens B.V. opgenomen in een rapport van oktober 2019, dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is opgenomen. In dit rapport is geconcludeerd dat uit de resultaten van het onderzoek naar voren komt dat in het gebied meerdere vleermuissoorten foerageren, maar dat er geen verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn vastgesteld. Gedurende en na de realisatie van het plan kunnen volgens dit rapport deze vleermuissoorten er blijven vliegen en foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen worden volgens het rapport van oktober 2019 derhalve uitgesloten. Territoria en nesten van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn volgens het rapport van oktober 2019 niet aangetroffen. Op grond van het onderzoek is in het rapport van oktober 2019 geconcludeerd dat effecten op beschermde planten- en diersoorten worden uitgesloten en dat de plannen voor een nieuw politiebureau niet in strijd zijn met de Wnb.

8.4.    De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen geen concrete gegevens hebben overgelegd waaruit volgt dat de quickscan en het rapport van Adviesbureau Mertens B.V. van oktober 2019 zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat de raad die documenten niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Onder verwijzing naar de conclusies in de quickscan en het rapport van Adviesbureau Mertens B.V., heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogtes en bezonning

9.       [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de in het plan vastgestelde maximale toegestane bouwhoogtes van 8 en 12 m. Zij betogen dat deze bouwhoogtes leiden tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat, omdat die bouwhoogtes leiden tot minder zonlicht in hun woningen, waardoor verwarming van hun huizen door zonlicht in de wintermaanden wordt belemmerd. Zij voeren hierbij aan dat de aan het plan ten grondslag gelegde ongedateerde bezonningsstudie van Rho "Den Haag Brasserskade" (hierna: de bezonningsstudie) niet deugdelijk is, omdat de resultaten in die bezonningsstudie niet overeenkomen met hun eigen waarnemingen. Zij wijzen er verder op dat het mogelijk is de voorziene ontwikkelingen verdiept aan te leggen, zodat een lagere bouwhoogte kan worden aangehouden.

9.1.    De raad stelt dat de in het plan vastgestelde maximum bouwhoogtes vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn.

9.2.    De Afdeling overweegt dat blijkens de verbeelding aan een deel van het bouwvlak binnen de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" een maximale toegestane bouwhoogte van 8 m is toegekend en aan een ander deel van het bouwvlak een maximale toegestane bouwhoogte van 12 m. Verder bedraagt de kortste afstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en het deel van het bouwvlak met een maximale toegestane bouwhoogte van 8 m ongeveer 39 m en de kortste afstand tussen die woningen en het deel van het bouwvlak met een maximale toegestane bouwhoogte van 12 m ongeveer 59 m.

De Afdeling overweegt verder dat aan het plan de genoemde bezonningsstudie ten grondslag is gelegd, teneinde het effect van het plan op de bezonning van de aangrenzende percelen te beoordelen. De raad heeft toegelicht dat uit de bezonningsstudie volgt dat bij de woningen van [appellant] en anderen alleen in de wintermaanden bij zonsopkomst gedurende een tijdsbestek van ongeveer anderhalf tot twee uur sprake is van schaduwwerking door de voorziene nieuwbouw. Hiermee voldoet het plan volgens de raad aan de gemeentelijke bezonningsnorm. In hetgeen [appellant] en anderen over de deugdelijkheid van de bezonningsstudie hebben aangevoerd, ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de bezonningsstudie zodanige gebreken of leemtes in kennis bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Nu uit de bezonningsstudie volgt dat het plan voldoet aan de gemeentelijke bezonningsnorm, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege een verminderde zonlichttoetreding bij [appellant] en anderen niet de in het plan opgenomen maximale toegestane bouwhoogtes voor het politiekantoor heeft mogen vaststellen.

Waar [appellant] en anderen stellen dat het mogelijk is de voorziene ontwikkelingen verdiept aan te leggen, overweegt de Afdeling dat de raad gelet op wat hiervoor ten aanzien van de bezonning is overwogen, redelijkerwijs van een regeling hiertoe in het plan heeft kunnen afzien.

Ook anderszins is niet gebleken dat voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan een dergelijke regeling noodzakelijk is. De raad heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat de vastgestelde maximale toegestane bouwhoogtes in relatie tot de afstanden tussen de voorziene bebouwing en de woningen van [appellant] en anderen, niet ongebruikelijk zijn in een stedelijke omgeving.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet het plan heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Informatie aankoop woning

10.     [appellant] en anderen voeren aan dat bij de aankoop van hun huizen informatie is vertrekt waaruit volgens hen blijkt dat het groen in het plangebied niet aangetast zou worden.

10.1.  De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellant] en anderen zo dat zij menen dat zij erop mochten vertrouwen dat het groen in het plangebied niet aangetast zou worden. Door [appellant] en anderen is met de enkele stelling dat aan hen ten tijde van de aankoop van hun woning informatie is verstrekt dat het plangebied groen zou blijven, niet aannemelijk gemaakt dat aan hen door of namens de raad een toezegging is gedaan waaraan zij het vertrouwen konden ontlenen dat het plangebied groen zou blijven.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met de vaststelling van het plan het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Gelet op wat hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het voorliggende plan is genomen in strijd met artikel 6.11 van de Omgevingsverordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Voor zover de raad de Afdeling wat betreft artikel 4.3, onder a, van de planregels heeft verzocht zelf in deze zaak te voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding om dit te doen, gelet op de aard van het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft. De Afdeling ziet evenmin aanleiding om in dit geval een bestuurlijke lus toe te passen. Daartoe overweegt de Afdeling dat zij niet de verwachting heeft dat het geconstateerde gebrek binnen afzienbare tijd kan worden hersteld.

12.     Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

13.     De raad moet de proceskosten van [appellant] en anderen vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant] en anderen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 1 juli 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brasserskade";

III.      draagt de raad van de gemeente Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag van tot vergoeding van de bij [gemachtigde E] in verband met de behandeling van het beroep van [appellant] en anderen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van he het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tieleman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

817

BIJLAGE

Omgevingsverordening Zuid-Holland, geldend op 1 juli 2021

Artikel 6.11 van de Omgevingsverordening luidt:

"1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:

a. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;

b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locaties;

c. binnen de nog bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;

b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;

c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;

d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en

e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling."

Planregels bestemmingsplan "Brasserskade"

Artikel 4.1 van de planregels luidt:

"De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

"a. openbare dienstverlening waaronder handhaving van de openbare orde;

b. een inpandige schietbaan;

c. ontsluitingswegen en -paden, al dan niet ondergrondse en/of overdekte parkeervoorzieningen, groen- en verkeersvoorziening en afvalwatertransport- en drinkleidingen;

en ter plaatse van de functieaanduiding

d. "p" voor parkeren;

e. "mu" voor munitie-opslag

een en ander zoals nader bepaald in artikel 4.3 Specifieke gebruiksregels en met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, gebouwde/ongebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen."

Artikel 4.2.1 luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

4. voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient aanvrager met het Hoogheemraadschap te overleggen over te treffen voorzieningen welke negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse te voorkomen of adequaat compenseren dan wel aan te tonen dat hiervoor een watervergunning is verleend.

5. a. met het Hoogheemraadschap te overleggen over te treffen voorzieningen welke negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse te voorkomen of adequaat compenseren dan wel aan te tonen dat hiervoor een watervergunning is verleend.

6. Ter voldoening aan artikel 4.3 onder c dient aanvrager bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het realiseren van een schietbaan een akoestisch rapport te overleggen, waaruit blijkt, dat, overeenkomstig Bijlage 7 Activiteitenregeling milieubeheer "Meetvoorschrift binnenschietinrichtingen" bij het gebruik van de schietbaan het toegestane geluidsniveau (LAmax) op de gevel van gevoelige gebouwen van 60/55/50 dB(A) in resp. de dag/avond/nacht-periode niet overschreden wordt.

voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient aanvrager:

a. met het Hoogheemraadschap te overleggen over te treffen voorzieningen welke negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse te voorkomen of adequaat compenseren dan wel aan te tonen dat hiervoor een watervergunning is verleend;

b. met de bewoners van de woningen Henricuskade 133, 135, 137, 139, 141, 143 en 145 en Brasserskade 233 en 237 overleg te voeren omtrent een voor de op de bestemming Groen te realiseren beplantingsplan, dat ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;"

Artikel 4.3 luidt:

a. de gebouwen binnen het bouwvlak mogen uitsluitend gebruikt worden als kantoor zonder baliefunctie en tevens ten behoeve een schietbaan en een overdekte parkeergelegenheid;

b. de gronden met de functieaanduiding "p" mogen uitsluitend ingericht en gebruikt worden als parkeerterrein met bijbehorende ontsluitingswegen en -paden. Met uitzondering van een trafo is bebouwing op gronden met deze functieaanduiding, anders dan ten dienste van het parkeren, is hierbij niet toegestaan.

c. de schietbaan is uitsluitend inpandig toegestaan als bij de openbare dienstverlening behorende functie, waarbij bij het in gebruik nemen en hebben daarvan het hoogste toegestane maximaal geluidsniveau (LAmax) op de gevel van gevoelige gebouwen 60/55/50 dB(A) in resp. de dag/avond/nacht-periode bedraagt."