Uitspraak 202100522/1/R4


Volledige tekst

202100522/1/R4.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Neptune Energy Netherlands B.V., gevestigd te Zoetermeer,

appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 heeft de minister op grond van artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet bij Neptune Energy een vergoeding in rekening gebracht voor het beoordelen van 32 in het jaar 2018 ingediende rapporten inzake grote gevaren.

Bij besluit van 14 december 2020 heeft de minister het door Neptune Energy hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Neptune Energy beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2022, waar Neptune Energy, vertegenwoordigd door mr. T. Grundmeijer, advocaat te Amstelveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Heeremans en ing. J.D.R. Weenink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Neptune Energy (voorheen: Engie E&P Nederland B.V.) is ruim 50 jaar actief als offshore olie- en gasproducent en is de Nederlandse tak van de in 2015 in het Verenigd Koninkrijk opgerichte Neptune Energy Group Limited. Begin 2018 heeft Neptune Energy de opsporings- en winningsactiviteiten overgenomen van Engie E&P International, waaronder die in Nederland.

2.       Gedurende de maanden maart en april 2018 heeft Neptune Energy 32 rapportages ter beoordeling ingediend voor haar productie-installaties. In voorkomende gevallen hebben de rapportages betrekking op verschillende fysiek met elkaar verbonden mijnbouwwerken (bijvoorbeeld L10-PE en L10-PEE). In het tweede kwartaal van 2018 heeft de minister bij 32 besluiten ingestemd met deze rapportages. In het besluit van 8 november 2018 is door de minister nader toegelicht dat op grond van artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet een vergoeding (een retributie) in rekening kan worden gebracht voor de uitvoering van taken door de inspecteur-generaal der mijnen. Voor het jaar 2018 zijn deze kosten in het besluit van 8 november 2018 vastgesteld op € 376.598,00. Neptune Energy heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat voor één productie-installatie die bestaat uit meerdere werken bij de beoordeling van een rapport inzake grote gevaren meerdere vergoedingen zijn geheven.

3.       Bij besluit van 17 april 2019 heeft de minister het hiertegen door Neptune Energy gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In dat besluit heeft de minister nader toegelicht op welke wijze de vergoeding voor het beoordelen van de rapporten inzake grote gevaren is berekend. Daarbij is toegelicht dat voor de beoordeling van de 32 rapporten inzake 42 mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Mijnbouwbesluit, eenmaal een vergoeding van € 15.280,00 in rekening is gebracht en 41 keer een vergoeding van € 4.300,00. Volgens de minister zijn de feitelijk in rekening gebrachte gemiddelde kosten voor de zeven in bezwaar aangevallen rapporten in kwestie lager dan hij op grond van de wet- en regelgeving in rekening had kunnen brengen. Gelet hierop concludeert de minister dat het bedrag dat in rekening is gebracht in het besluit van 8 november 2018 niet te hoog is.

4.       Bij uitspraak van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2428 heeft de Afdeling het beroep van Neptune Energy tegen het besluit op bezwaar van 17 april 2019 voor wat betreft de retributie die betrekking heeft op de beoordeling van de rapporten inzake grote gevaren voor tien mijnbouwwerken die fysiek met elkaar verbonden zijn in zeven productie-installaties op zee gegrond verklaard. De Afdeling kwam in die uitspraak tot het oordeel dat de tien door Neptune Energy in haar bezwaar- en beroepschrift genoemde productie-installaties in juridische zin als ten hoogste tien mijnbouwwerken zijn te beschouwen en dat de verschillende fysiek met elkaar verbonden onderdelen niet als evenzovele mijnbouwwerken of productie-installaties kunnen worden aangemerkt. Uit die uitspraak volgt dat de minister zich in het besluit op bezwaar van 17 april 2019 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inspecteur-generaal der mijnen de retributie terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 43.000,00 voor de tien aan de orde zijnde mijnbouwwerken respectievelijk productie-installaties.

Het besluit van 14 december 2020

5.       Bij besluit van 14 december 2020 heeft de minister, naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, opnieuw een besluit genomen op het door Neptune Energy gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 november 2018. Hij heeft besloten wederom een bedrag van € 43.000,00 aan retributies te heffen voor zeven productie-installaties op zee. De inspecteur-generaal der mijnen overweegt namens de minister dat hij de rapporten inzake grote gevaren voor deze productie-installaties voor het eerst heeft ontvangen en integraal beoordeeld, als gevolg waarvan hij deze rapporten beschouwt als betrekking hebbend op nieuwe productie-installaties op zee. Daarvoor geldt een hoger bedrag dan de bedragen die eerder in rekening zijn gebracht. Per beoordeeld rapport inzake grote gevaren heeft de minister een vergoeding van € 15.280,00, als bedoeld in Bijlage 15, onderdeel D, tabel 2, onder s, van de Mijnbouwregeling, berekend. Om te voorkomen dat Neptune Energy na het instellen van het bezwaar in een nadeliger positie terecht komt, heeft de minister echter een totaalbedrag geheven van € 43.000,00, dus gelijk aan het bedrag dat bij besluit van 8 november 2018 voor de betreffende productie-installaties was geheven.

Wettelijk kader

6.       Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.

Beoordeling van het beroep

Heeft de minister in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehandeld?

7.       Neptune Energy betoogt dat de minister in strijd met artikel 7:11 van de Awb heeft gehandeld door opnieuw een retributie te heffen voor productie-installaties waarvoor door de minister bij besluit van 8 november 2018 al een vergoeding was geheven en waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt. Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020 heeft de minister opnieuw op het bezwaar gericht tegen het besluit van 8 november 2018 besloten. Dat bezwaarschrift was gericht tegen de retributies die werden geheven in verband met de tien "extra" werken. Neptune Energy heeft geen bezwaren aangevoerd voor zover een retributie werd geheven voor de werken die tezamen met de "extra" werken een productie-installatie vormen. Er was dus al een retributie geheven voor de productie-installaties waar zij niet tegen is opgekomen. Het bezwaar richtte zich alleen op de "extra" werken waarvoor ook een retributie is geheven. Het gevolg van deze besluitvorming is volgens Neptune Energy dat de minister twee keer een retributie in rekening brengt voor dezelfde productie-installatie. Neptune Energy noemt als voorbeeld dat met het retributiebesluit van 8 november 2018 afzonderlijk een retributie is geheven in verband met de productie-installatie L10-PE. Deze retributie heeft Neptune Energy niet bestreden. In het besluit van 14 december 2020 wordt een retributie geheven in verband met productie-installatie L10-PE / L10-PEE. Daarmee is L10-PE dus opnieuw onderwerp van een retributie.

7.1.    De minister heeft in het besluit op bezwaar van 14 december 2020 een nadere motivering gegeven voor een bedrag van € 43.000,00, dat is een gedeelte van het bedrag dat bij besluit van 8 november 2018 is geheven. In het besluit van 14 december 2020 heeft de minister gemotiveerd dat hij voor zeven productie-installaties, die bestaan uit 10 werken, een retributie in rekening heeft gebracht. De minister heeft in dit besluit gemotiveerd dat hij voor ieder van deze productie-installaties 1 retributie in rekening heeft gebracht.

De Afdeling stelt voorop dat het betoog van Neptune Energy dat met het besluit van 14 december 2020 een tweede retributie wordt geheven voor productie-installaties waarvoor met het primaire besluit al een retributie was geheven, miskent dat in het besluit van 14 december 2020 helemaal geen nieuwe of gewijzigde retributies worden geheven. Het besluit van 14 december 2020 houdt immers een ongegrondverklaring in van het bezwaar en een instandlating van het primaire besluit met verbetering van de motivering. Dat de totale retributie die in het primaire besluit voor deze productie-installaties in rekening is gebracht, was onderverdeeld in deelbedragen, en het bezwaar van Neptune Energy slechts was gericht tegen een deel van die deelbedragen, betekent niet dat de minister niet in bezwaar met een nieuwe berekening mocht motiveren dat het totaalbedrag dat overeenkomstig de Mijnbouwregeling per productie-installatie geheven had kunnen worden, hoger is dan het totaal van de in het primaire besluit opgenomen deelbedragen. De door Neptune Energy bestreden deelbedragen kunnen daarom niet onrechtmatig worden geacht.

Het betoog slaagt niet.

Heeft de minister een onjuist bedrag in rekening gebracht?

8.       Neptune Energy betoogt verder dat de minister een te hoge retributie in rekening heeft gebracht voor de beoordeling van de rapporten inzake grote gevaren. De minister heeft ten onrechte gerekend met het bedrag dat op grond van Bijlage 15, onderdeel D, tabel 2, onder s, van de Mijnbouwregeling in rekening kan worden gebracht voor het instemmen met een rapport inzake grote gevaren inzake een nieuwe productie-installatie op zee. Daar kon ten tijde van belang een retributie voor worden geheven van € 15.280,00. Volgens haar is geen sprake van een rapport inzake grote gevaren dat betrekking heeft op een nieuwe productie-installatie, maar gaat het hier om een bestaande productie-installatie. De productie-installaties op zee waar het hier om gaat zijn gebouwd tussen 1972 en 2013 en steeds kort na de bouw in gebruik genomen, aldus Neptune Energy. De rapporten inzake grote gevaren zijn inhoudelijk gezien een voortzetting van de Veiligheids- en gezondheidsdocumenten (hierna: V&G-documenten) die tot 1 januari 2017 moest worden ingediend, aldus Neptune Energy. De minister had daarom moeten aansluiten bij het bedrag dat geldt voor de beoordeling van een extra specifiek deel van een rapport inzake grote gevaren of een wijziging daarvan waarvoor ten tijde van belang een retributie kon worden geheven van € 4.300,00.

8.1.    De begrippen "nieuwe productie-installatie" en "bestaande productie-installatie" worden in de Mijnbouwregeling niet gedefinieerd. Ook uit de toelichting bij deze regeling kan niet direct worden opgemaakt wat daaronder wordt verstaan. Er is in ieder geval geen sprake van kort geleden opgerichte productie-installaties, daar zijn partijen het ook over eens.

De minister legt tabel 2, onder s, van onderdeel D van Bijlage 15, van de Mijnbouwregeling zo uit, dat wanneer de inspecteur-generaal der mijnen niet eerder een rapport inzake grote gevaren voor de betreffende productie-installatie heeft beoordeeld, hij het bedrag voor de retributie in rekening mag brengen voor een nieuwe productie-installatie. Het is volgens hem niet van belang dat de productie-installatie zelf een bestaande installatie is.

De Afdeling is van oordeel dat deze door de minister gegeven motivering niet kan leiden tot het berekenen van de vergoeding als bedoeld in tabel 2, onder s, van onderdeel D van Bijlage 15. Uit het bepaalde onder s volgt in ieder geval niet dat voor bestaande productie-installaties waarvoor niet eerder een rapport inzake grote gevaren is beoordeeld een vergoeding als bedoeld onder s kan worden berekend.

Het betoog slaagt. Het besluit van 14 december 2020 komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie

9.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 14 december 2020 dient te worden vernietigd.

10.     De minister moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 14 december 2020, kenmerk 20280859;

III.      veroordeelt de minister van Economische Zaken en Klimaat tot vergoeding van bij Neptune Energy Netherlands B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat de minister van Economische Zaken en Klimaat aan Neptune Energy Netherlands B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

776

BIJLAGE

Mijnbouwwet

Artikel 1

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…];

n. mijnbouwwerk: een werk dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werken:

1°. ten behoeve van het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte;

2°. ten behoeve van het opslaan van stoffen;

3°. die samenhangen met de in de onderdelen 1° en 2° bedoelde werken;

o. mijnbouwinstallatie: een mijnbouwwerk dat verankerd is in of aanwezig is boven de bodem van een oppervlaktewater;

[…];

ab. productie-installatie: een mijnbouwwerk dat gebruikt wordt voor het winnen of bewerken van koolwaterstoffen, met uitzondering van inrichtingen waarvoor het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 geldt, of een pijpleiding, met uitzondering van pijpleidingen waarvoor het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt;

ad. richtlijn 2013/30/EU: richtlijn 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178);

ae. richtlijn 2008/56/EG: richtlijn 2008/56/EG van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PbEU 2008, L 164);

af. essentiële wijziging: wezenlijke verandering die de kern betreffen;

[…];."

Artikel 45b

1. Een exploitant van een productie-installatie stelt een rapport inzake grote gevaren op voor een productie-installatie en dient dit in bij de inspecteur-generaal der mijnen.

2. Het rapport inzake grote gevaren behoeft de instemming van de inspecteur-generaal der mijnen voor zover het rapport ziet op een productie-installatie die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee en deze productie-installatie gelegen is aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn.

3. Een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid kan, indien de inspecteur-generaal der mijnen daarmee instemt, voor een groep van installaties worden opgesteld.

4. Een exploitant van een productie-installatie als bedoeld in het tweede lid start niet met activiteiten op productie-installaties of zet deze activiteiten niet voort, met uitzondering van verkenningsonderzoek, voordat de inspecteur-generaal der mijnen heeft ingestemd met het rapport inzake grote gevaren voor de desbetreffende productie-installaties.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de indiening van en de instemming met het rapport inzake grote gevaren."

Artikel 45e

"1. In het geval van een essentiële wijziging van een productie-installatie of van ontmanteling van een productie-installatie, dient de exploitant van deze productie-installatie een gewijzigd rapport inzake grote gevaren in bij de inspecteur-generaal der mijnen.

2. De geplande wijzigingen of de ontmanteling worden niet uitgevoerd voordat de inspecteur-generaal der mijnen heeft ingestemd met het gewijzigd rapport inzake grote gevaren voor zover het een productie-installatie betreft die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee, voor zover deze productie-installatie is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgestelde lijn.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de indiening van en de instemming met het gewijzigd rapport inzake grote gevaren."

Artikel 127

"1. De inspecteur-generaal der mijnen heeft tot taak:

a. het uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 en de hoofdstukken 5, 6 en 9, bepaalde met uitzondering van artikel 111, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121, en het uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens een andere wet gestelde regels waarvoor ambtenaren van het Staatstoezicht op de mijnen zijn aangewezen als toezichthouders;

b. Onze Minister te adviseren bij besluiten die Onze Minister neemt inzake mijnbouw;

c. risicobeoordelingen te toetsen voor advisering aan Onze Minister;

d. onderzoek te doen verrichten, indien dat nodig is voor het toetsen van een risicobeoordeling;

e. gevraagd en ongevraagd adviezen te verstrekken naar aanleiding van het toezicht op de naleving, de risicobeoordelingen en het onderzoek;

f. het rapport inzake grote gevaren te beoordelen voor een instemming als bedoeld in de artikelen 45b, tweede lid, 45e, tweede lid, 45f, tweede lid en 45i, tweede lid;

g. kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 45m, 45n, 45o, 45p, te beoordelen;

h. een mechanisme op te zetten voor vertrouwelijke melding van veiligheids- en milieukwesties met betrekking tot activiteiten die zien op de opsporing of winning van koolwaterstoffen en het onderzoeken van deze meldingen;

i. regelmatig kennis, gegevens en ervaringen uit te wisselen met toezichthouders van andere lidstaten overeenkomstig artikel 27 van richtlijn 2013/30/EU;

j. informatie uit te wisselen overeenkomstig artikel 23 van richtlijn 2013/30/EU;

k. informatie te publiceren overeenkomstig artikel 24 van richtlijn 2013/30/EU;

l. Onze Minister te adviseren of de voorgestelde operationele strategie of strategieën, bedoeld in artikel 52c, tweede lid, gelet op de winning van de hoeveelheid gas die ten hoogste uit het Groningenveld benodigd is om eindafnemers van de hoeveelheid laagcalorisch gas te voorzien, de verwachte bodembeweging minimaliseert en de gevolgen daarvan voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan zoveel mogelijk beperkt.

2. De inspecteur-generaal der mijnen stelt na elke inspectie, verricht in het kader van paragraaf 3.2 een verslag op over de naleving van de voorschriften en de voorgeschreven maatregelen. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de betrokken houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22, en binnen twee maanden na de inspectie openbaar gemaakt.

3. De inspecteur-generaal der mijnen stelt bij een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 33, een onderzoek in en dient een samenvatting van de bevindingen in bij de Europese Commissie en Onze Minister.

4. De inspecteur-generaal der mijnen draagt er zorg voor dat de aanbevelingen naar aanleiding van de bevindingen, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, voor zover deze binnen diens bevoegdheid vallen."

Artikel 133

"1. Een exploitant van een productie-installatie, een eigenaar van een niet-productie-installatie, een eigenaar van een pijpleiding en een netbeheerder als bedoeld in artikel 1 van de Gaswet zijn, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergoeding verschuldigd voor:

a. het door Onze Minister op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing of instemming met betrekking tot mijnbouw, of het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie;

b. de door de inspecteur-generaal uit te voeren taken als bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdelen a tot en met g, met dien verstande dat een vergoeding niet in rekening wordt gebracht voor:

1°. advisering en het doen uitvoeren van onderzoek dat geen verband houdt met het verlenen, wijzigen of intrekken op aanvraag van een vergunning of instemming;

2°. het vaststellen van een besluit als bedoeld in artikel 132.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding.

3. De hoogte van de vergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

4. Onze Minister kan de verschuldigde bedragen invorderen bij dwangbevel. Titel 4.4, met uitzondering van de artikelen 4:85 en 4:95, van de Algemene wet bestuursrecht is, voor zover al niet van toepassing, van overeenkomstige toepassing.

5. Voor zover een door Onze Minister in rekening gebracht bedrag verplicht tot betaling van een geldsom, komt deze geldsom toe aan de Staat der Nederlanden."

Mijnbouwregeling

Artikel 12.2

"De vergoeding, bedoeld in artikel 133, eerste lid, van de wet bedraagt de vergoeding, bedoeld in bijlage 15."

Bijlage 15

A. Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. land: het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de landzijde van de in de bijlage bij de wet vastgelegde lijn;

b. kleine productie-installatie op land: een productie-installatie op land zonder installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen, tenzij de installatie uitsluitend water of gascondensaat afscheidt en de koolwaterstoffen niet afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

c. middelgrote productie-installatie op land: een productie-installatie op land met niet meer dan één installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen die niet uitsluitend water of gascondensaat afscheidt of die afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

d. grote productie-installatie op land: een productie-installatie op land die geen kleine productie-installatie op land en geen middelgrote productie-installatie op land is;

e. zee: het continentaal plat en het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de zeezijde van de in de bijlage bij de wet vastgelegde lijn;

f. kleine productie-installatie op zee: een productie-installatie op zee zonder installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen, tenzij de installatie uitsluitend water of gascondensaat afscheidt en de koolwaterstoffen niet afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

g. grote productie-installatie op zee: een productie-installatie op zee, die geen kleine productie-installatie op zee is;

h. essentiële wijziging: een wijziging in het ontwerp, de aard of de omvang van de productie-installatie, de gehele of gedeeltelijke verwijdering van een productie-installatie, het buiten gebruik stellen van een boorgat of een put;

i. neutrale wijziging: een wijziging van de installatie die geen beoordeling vergt van de mogelijke gevolgen voor de veiligheid of het milieu.

"[…];

D. De vergoeding voor het nemen van een besluit, het beoordelen van een melding en een rapport inzake grote gevaren als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 127, eerste lid, onderdeel f, van de wet

1. De vergoeding voor het nemen van een besluit of het doen van een beoordeling op aanvraag in tabel 2 is gelijk aan het bij de desbetreffende categorie genoemde bedrag in tabel 1 te verhogen met de kosten voor het bekendmaken of mededelen van ontwerpbesluiten en besluiten in de media.

2. In het geval krachtens de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid een vergoeding verschuldigd is, blijven de artikelen 2.13 en 2.15 van die regeling buiten toepassing, indien in tabel 2 van deze bijlage in een vergoeding is voorzien.

Tabel 2

Het bedrag behorend bij      als bedoeld in is het bedrag bij categorie:

[…]     […]     […]

s. de instemming met een rapport inzake grote gevaren inzake:

- nieuwe productie-installatie op zee of

- essentiële wijzigingen van het algemene deel en één specifiek deel van een bestaande productie-installatie op zee      artikel 45b, tweede lid, onderscheidenlijk 45e, tweede lid, van de wet   D

[…]     […]     […]

u. de beoordeling van een extra specifiek deel van een rapport inzake grote gevaren of een wijziging daarvan als bedoeld onder s en t       artikel 45b, tweede lid, onderscheidenlijk 45f, tweede lid, van de wet       K