Uitspraak 202105216/1/A2


Volledige tekst

202105216/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Terbin B.V. en Hocuram B.V., beiden gevestigd te Zoeterwoude (hierna ook tezamen en in enkelvoud: InCasa),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021 in zaak nr. 20/2850 in het geding tussen:

InCasa

en

het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van Leiden.

Procesverloop

Bij besluiten van 15 februari 2018 hebben het college en de burgemeester een verzoek om nadeelcompensatie van InCasa afgewezen.

Bij besluit van 18 februari 2020 hebben het college en de burgemeester het door InCasa daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juni 2021 heeft de rechtbank het door InCasa daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft InCasa hoger beroep ingesteld.

Het college en de burgemeester hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

InCasa heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2022, waar InCasa, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen en vergezeld door dr. J. Joling als deskundige, en het college en de burgemeester, vertegenwoordigd door A.A. Kuijt en B.E.M. Dordregter, bijgestaan door mr. M.G. Nielen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Terbin B.V. was de eigenaar van het pand aan de Lammermarkt 100 te Leiden (hierna: het pand). Hocuram B.V. exploiteerde tot 31 december 2014 in het pand Danssalon InCasa. InCasa heeft een verzoek om nadeelcompensatie ingediend voor een bedrag van € 2.765.000,00. InCasa stelt dat de sluiting van de danssalon een gevolg is van beleid, besluiten en feitelijk handelen van het college en de burgemeester, voor zover die hebben geleid tot de oprichting en de exploitatie van poppodium De Nobel in 2014 en een verruiming van het aantal dansevenementen in Leiden, waarbij ten onrechte niet handhavend zou zijn opgetreden. InCasa stelt in de periode van eind 2011 tot en met eind 2014 schade te hebben geleden in de vorm van waardedaling van het pand, vervroegde afschrijving van een uitgevoerde verbouwing en van inventaris, en in de vorm van inkomensderving.

2.       Het college en de burgemeester hebben het verzoek bij de besluiten van 15 februari 2018, gehandhaafd bij het besluit van 18 februari 2020, op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Verordening nadeelcompensatie gemeente Leiden 2014 (hierna: de Verordening), afgewezen. Het college en de burgemeester hebben aan het besluit van 18 februari 2020, onder verwijzing naar het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften (hierna: de bezwaaradviescommissie), ten aanzien van de gestelde schade als gevolg van het toestaan van 7.080 dansevenementen ten grondslag gelegd dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voor zover de gestelde schade het gevolg is van niet-handhavend optreden tegen evenementen waarvoor geen vergunning is verleend, is geen sprake van rechtmatig handelen waarvoor nadeelcompensatie kan worden geboden. Voor zover InCasa stelt schade te hebben geleden als gevolg van verleende vergunningen voor evenementen, stellen het college en de burgemeester zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de vereisten van een abnormale en speciale last. Volgens het college en de burgemeester is geen sprake van onevenredig, buiten het ondernemersrisico vallend nadeel, omdat het risico dat een vergunning wordt verleend is verbonden aan de bedrijfsvoering. Ook verschilt de positie van InCasa niet van andere ondernemers die geconfronteerd kunnen worden met de toekenning van een vergunning aan een andere ondernemer.

Het college en de burgemeester hebben zich ten aanzien van de schade die is veroorzaakt door de oprichting en exploitatie van De Nobel op het standpunt gesteld dat geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de handelingen die tot de oprichting van De Nobel hebben geleid. De teruggang van de interesse voor InCasa sinds 2008 staat in een te ver verwijderd verband van deze handelingen. De gestelde schade behoort volgens het college en de burgemeester bovendien tot het normaal ondernemersrisico, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van de abnormale last. Ten aanzien van de subsidieverlening aan De Nobel hebben het college en de burgemeester zich, in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie, op het standpunt gesteld dat het égalitébeginsel geen grondslag biedt voor nadeelcompensatie vanwege schade als gevolg van ongelijke verdeling van rechtmatige publieke voordelen, zoals de subsidieverlening aan De Nobel. Het college en de burgemeester hebben zich hierover aanvullend op het standpunt gesteld dat geen causaal verband bestaat tussen de subsidiebesluiten en de teruggang van interesse voor InCasa sinds 2008 en dat de gestelde schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort.

Omdat zich weigeringsgronden voor afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie voordoen, hebben het college en de burgemeester op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening afgezien van het inschakelen van een deskundige om over het verzoek te adviseren.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college en de burgemeester het verzoek om nadeelcompensatie mochten afwijzen, omdat InCasa er niet in is geslaagd om het causaal verband tussen de gestelde schadeveroorzakende handelingen en de gestelde schade aan te tonen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het schaderapport van J. Joling van december 2018 en het rapport van het Expertisecentrum Horeca van 6 mei 2021 niet blijkt dat onderzoek is gedaan naar het causaal verband. Zo heeft Joling volgens de rechtbank in het eerstgenoemde schaderapport het bestaan van causaal verband als een gegeven beschouwd, zonder zelf een onderbouwing van dat verband te geven. Aangezien De Nobel op 4 december 2014 is geopend, InCasa op 31 december 2014 is gesloten en beide alleen in december 2014 tegelijk open zijn geweest, is het niet aannemelijk dat de opening van De Nobel de oorzaak van de gestelde schade van InCasa in de jaren 2011 tot en met 2014 is geweest. Het college en de burgemeester stellen volgens de rechtbank bovendien terecht dat het voor de hand ligt dat de omzet van InCasa zou zijn gestegen in de periode dat de voorganger van De Nobel, poppodium Stichting Leids Vrijetijds Centrum (hierna: LVC), dicht was en De Nobel nog niet geopend was. InCasa heeft de stelling dat organisatoren het niet meer zagen zitten om in haar te investeren, omdat De Nobel haar op korte termijn en op korte afstand zou wegconcurreren, niet onderbouwd. De rechtbank acht het voorts, anders dan InCasa stelt, niet aannemelijk dat de organisatoren van evenementen ervoor kozen al die tijd geen evenementen in Leiden te organiseren in afwachting van de komst van De Nobel. Dat het langer duurde dan gepland voordat De Nobel zijn deuren opende doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Daarnaast heeft InCasa niet aangetoond dat de gestelde schade is ontstaan door de genoemde 7.080 dansevenementen. InCasa heeft niet onderbouwd dat de omzet als gevolg van het toestaan van deze evenementen is gedaald. Daar komt bij dat, zoals het college en de burgemeester hebben gesteld, er andere oorzaken voor de gestelde schade mogelijk zijn, zoals de landelijke trend van discotheeksluitingen die ook geldt voor studentensteden. InCasa heeft onvoldoende onderbouwd dat de situatie in Leiden anders zou zijn. Ook ligt het volgens de rechtbank voor de hand dat de economische crisis uit 2008, het rookverbod en het gewijzigde alcoholbeleid hebben bijgedragen aan de omzetdaling van InCasa. De enkele betwisting van de gevolgen van deze omstandigheden voor InCasa is onvoldoende. Ten slotte valt niet in te zien dat de verleende subsidie aan De Nobel de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. Het college en de burgemeester hebben ter zitting toegelicht dat er alleen voor niet concurrerende culturele activiteiten subsidie is verleend, net zoals in het verleden is gebeurd. Nu het causaal verband niet is komen vast te staan, hebben het college en de burgemeester terecht geen deskundige ingeschakeld, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

Causaal verband

Standpunten partijen

4.       InCasa betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college en de burgemeester zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat geen sprake is van een causaal verband. InCasa voert aan dat de rechtbank het begrip causaliteit te eng hanteert. Voor het aannemen van een causaal verband is een condicio sine qua non verband vereist, waarvoor  voldoende is dat een redelijke mate van waarschijnlijkheid aannemelijk wordt gemaakt. Daartoe heeft InCasa vijf besluitencomplexen en (niet-)handelen aangewezen die tezamen tot de geleden schade hebben geleid. Dat zonder de oprichting van De Nobel, en in het bijzonder de door De Nobel georganiseerde dansevenementen, InCasa nog een florerend bestaan zou hebben geleid, volgt uit de overgelegde financiële gegevens. Uit deze gegevens blijkt dat InCasa tot 2011 dan wel 2012 nog economisch rendabel te exploiteren was. In tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen wordt in het rapport van Joling wel de vereiste financiële vergelijking gemaakt. Ook het Expertisecentrum Horeca concludeert in zijn rapport dat sprake is van een causaal verband, hetgeen wordt bevestigd in zijn aanvullende verklaring van 26 augustus 2021.

InCasa voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat De Nobel, die eerst in december 2014 is geopend, de oorzaak van de gestelde schade zou kunnen zijn. Het college heeft door de besluitvorming over de financiering van en subsidieverlening aan De Nobel, het rekenen van een heel lage huur aan De Nobel en het gratis ter beschikking stellen van geluids- en verlichtingsapparatuur, een ongelijk speelveld tussen InCasa en De Nobel gecreëerd. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de door InCasa onderbouwde stelling dat de oprichting van De Nobel haar schaduw vooruit heeft geworpen. Als gevolg van de geplande opening van De Nobel in 2013 en gezien de lange voorbereidingstermijn van dansevenementen, liepen de boekingen van evenementenbureaus en boekingskantoren bij InCasa al vanaf 2012 in toenemende mate terug, terwijl diezelfde kantoren tussen december 2014 en juni 2018 wel ongeveer 200 keer gebruik hebben gemaakt van De Nobel. Daarnaast heeft het LVC op aandrang van het college via de subsidieverlening al in 2011 het verdienmodel van een toenemend aantal dansavonden ingezet.

InCasa voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte aan haar heeft tegengeworpen dat haar omzet had moeten zijn gestegen in de periode tussen de sluiting van het LVC en de opening van De Nobel. Het LVC heeft op instigatie van het college het gat tussen de sluiting van het LVC en de opening van De Nobel opgevuld met gratis publiciteit en een gratis kroegentour onder de naam van De Nobel.

InCasa voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet valt in te zien dat de verleende subsidie aan De Nobel de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. De stelling van het college en de burgemeester ter zitting bij de rechtbank dat alleen voor culturele activiteiten subsidie is verleend is onjuist. De subsidies zijn verleend zonder cultureel oormerk en zijn aan de algemene middelen van De Nobel toegevoegd.

InCasa voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft aangetoond dat de gestelde schade is ontstaan door de 7.080 dansevenementen in andere horecagelegenheden. Deze evenementen werden georganiseerd zonder dat aan de daarvoor vereiste voorwaarden en omstandigheden werd voldaan. Doordat de burgemeester hiertegen niet handhavend optrad, is InCasa benadeeld.

InCasa voert tot slot aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omzetdaling zich niet door de genoemde andere oorzaken laat verklaren. Studenten - die het grootstel deel van de bezoekers van InCasa vormen - hebben door de economische crisis geen beperking in hun besteedbaar inkomen ondervonden. Daarnaast heeft het rookverbod per 1 juli 2008 geen invloed op de omzetdaling gehad, omdat InCasa twee aparte rookruimtes had. Verder heeft de verhoging van de leeftijdsgrens voor alcohol niet tot een omzetdaling geleid, omdat studenten in de regel 18 jaar of ouder zijn. Ook de gewijzigde uitgaanstrends hebben geen invloed op InCasa gehad, omdat in Leiden het aantal discotheken - in tegenstelling tot de landelijke trend - juist is gegroeid. InCasa heeft zich in die periode voorts extra ingespannen om de omzet op peil te houden.

4.1.    Het college en de burgemeester hebben zich, in het in beroep bestreden besluit, in navolging van de bezwaaradviescommissie, onder meer beroepen op het bij de aanvraag van InCasa gevoegde "Rapport van Feitelijke bevindingen" van accountant Berveling. Dit rapport dateert van 20 juni 2015. In dit rapport wordt - zoals de bezwaaradviescommissie aangeeft - op basis van de geconsolideerde cijfers van Terbin over de jaren 2006 tot en met 2013, gesteld dat na 2008 de stijgende lijn van de omzet van InCasa omslaat in een dalende lijn. In een later rapport van Berveling worden ook de cijfers van 2014 betrokken. De toevoeging van de cijfers van 2014 leidt niet tot een andere beoordeling van de door Berveling geconstateerde trend en de omslagpunten daarin. Het eerste zogenoemde omslagpunt dat Berveling constateert is dat na 2008 de stijgende omzetlijn, omslaat in een dalende. Berveling constateert daarnaast - zoals de bezwaaradviescommissie aangeeft - dat de winst vanaf 2010 omslaat in een structureel verlies en dat na 2011 de omzet van InCasa zeer aanzienlijk terugloopt.

4.2.    Het college en de burgemeester hebben zich ook beroepen op het eveneens bij de aanvraag van InCasa om nadeelcompensatie gevoegde "Taxatierapport Commercieel Vastgoed’ van Immo Rijnstede BV van 31 december 2014. Daarin wordt over het pand aan de Lammermarkt 110 te Leiden gesteld dat de verhuurmogelijkheden daarvan matig tot slecht zijn. Er is, volgens dit rapport, weinig belangstelling voor discotheken. Er sluiten meer discotheken dan dat er bij komen. Recent gingen grote discotheken als "Asta" in Den Haag, "Locomotion" in Zoetermeer en "Speakers" in Delft dicht. Net als "InCasa" waren deze discotheken decennialang een begrip in het uitgaanscircuit. In dit rapport staat voorts dat het rookverbod (van 1 juli 2008), en de economische crisis bij de jongeren hard is aangekomen. Daarnaast is, volgens dit rapport, het aantal horecagelegenheden geëxplodeerd. Dit vanwege de geringe vraag naar winkels. Het rapport van Immo Rijstede concludeert dat de vooruitzichten slecht zijn. Horecaruimten zijn momenteel nagenoeg niet financierbaar bij reguliere handelsbanken en de vraag naar dit soort ruimten is gering.

4.3.    Het college en de burgemeester hebben eveneens het rapport van Van Spronsen & Partners Horeca-Advies uit 2017 aangehaald. In dat rapport wordt vermeld dat het aantal discotheken in Nederland in de daaraan voorafgaande tien jaar bijna is gehalveerd, waarbij de provincie Utrecht met een populaire studentenstad als Utrecht als een opvallend voorbeeld van een dalend aanbod wordt genoemd.

4.4.    Op de zitting van de Afdeling heeft InCasa verduidelijkt dat de door haar gestelde schadeperiode eind 2011/begin 2012 aanvangt en dat het bij de door haar gestelde, beweerdelijk schadeveroorzakende handelingen gaat om handelingen van het college en van de burgemeester van Leiden vanaf 2011 tot en met 2014. InCasa beroept zich ter onderbouwing van het door haar gestelde causaal verband in het bijzonder op het door haar overgelegde rapport van Joling uit 2018. Zij stelt dat in het rapport van Joling de voor het beoordelen van het hier relevante causaal verband juiste vergelijking is gemaakt. In het rapport van Joling is, voor zover hier van belang, het feitelijke bedrijfsresultaat van InCasa in de schadeperiode vergeleken met het gemiddelde bedrijfsresultaat van InCasa over 2007 tot en met 2011. Joling heeft het gemiddelde bedrijfsresultaat over deze vijf jaren als norm (referentieresultaat) aangehouden, hetgeen - volgens Joling - een conservatieve aanname is.

Beoordeling door de Afdeling

4.5.    Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening luidt:

"Het bestuursorgaan wijst een aanvraag om vergoeding van de schade geheel of gedeeltelijk af, indien de schade redelijkerwijs niet kan worden toegerekend aan een door hem genomen besluit of verrichte handeling."

4.6.    Voor het aannemen van een causaal verband op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening dient onder meer een condicio sine qua non-verband te kunnen worden aangenomen tussen de door de aanvrager gestelde schade en de beweerde schadeoorzaak. Het condicio sine qua non-verband moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de beweerdelijk schadeveroorzakende gedraging achterwege was gebleven. Dat betekent in dit geval dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie waarin InCasa in werkelijkheid na de beweerdelijk schadeveroorzakende gebeurtenissen verkeert en de hypothetische situatie waarin zij zich, in de door haar gestelde schadeperiode van eind 2011 tot en met eind 2014, zou hebben bevonden indien de beweerdelijk schadeveroorzakende gedragingen van het college en de burgemeester achterwege waren gebleven. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het causaal verband met de gestelde oorzaak van de schade op de aanvrager rust.

4.7.    De Afdeling overweegt verder dat bij de beoordeling van aanvragen om nadeelcompensatie voor gederfde winst de omvang van de gestelde schade doorgaans wordt berekend door de in de schadeperiode gerealiseerde omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten te vergelijken met de gerealiseerde omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten in de referentieperiode. Deze referentieperiode dient in voldoende mate representatief te zijn voor de ontwikkeling van de omzetten en/of brutowinsten in de schadeperiode, de beweerdelijk schadeveroorzakende ontwikkeling weggedacht. Het is daarbij gebruikelijk om van een periode van drie jaar uit te gaan en bij een stabiel verloop van de omzetten deze te middelen en de uitkomsten daarvan als referentieomzet te hanteren, voor zover nodig onder toepassing van een correctie vanwege branche-, markt- en concurrentieverhoudingen en inflatie. Van dit uitgangspunt kan en moet soms worden afgeweken. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de omzetontwikkeling over deze drie jaren een bestendig dalende of stijgende ontwikkeling laat zien. In het geval van een bestendig dalende omzet zou middeling over drie jaren immers tot gevolg hebben dat de verslechtering van de omzet voorafgaande aan de schadeperiode niet wordt betrokken bij de schadeberekening (zie de uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1739 en van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2677).

4.8.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben InCasa en haar adviseurs niet inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval kon worden uitgegaan van het gemiddelde referentieresultaat over vijf jaren voorafgaande aan de gestelde schadeperiode, terwijl uit het bij de aanvraag van InCasa overgelegde rapport van accountant Berveling blijkt dat in die referentieperiode na 2008 de tot dan toe stijgende omzetlijn van InCasa, omslaat in een dalende en dat de winst van InCasa vanaf 2010 omslaat in een structureel verlies en dat na 2011 de omzet van InCasa zeer aanzienlijk terugloopt. De door Joling in diens rapport gehanteerde referentieperiode is daarom, in de gegeven omstandigheden, in onvoldoende mate representatief voor de ontwikkeling van de omzetten en/of brutowinsten van InCasa in de schadeperiode, de beweerdelijk schadeveroorzakende ontwikkelingen weggedacht. Alleen al daarom kunnen aan de door InCasa overgelegde rapportages niet de door haar gewenste gevolgen worden verbonden. Uit deze rapportages volgt niet dat het college en de burgemeester, op basis van de uit het rapport van Berveling blijkende en door InCasa niet betwiste omzetgegevens, niet mochten uitgaan van een autonome, dalende afname van de door InCasa behaalde jaarlijkse omzet vanaf 2008, zodanig dat de winst vanaf 2010 omslaat in een structureel verlies en daarna nog verder terugloopt. Evenmin volgt uit dit rapport van Joling dat handelingen van het college en de burgemeester over de periode 2011 tot en met 2014 een nog verdere daling van het bedrijfsresultaat van InCasa hebben veroorzaakt. In het schaderapport van Joling is niet aannemelijk gemaakt dat het bedrijfsresultaat van InCasa in de periode van eind 2011 tot en met 2014 is achtergebleven bij het bedrijfsresultaat dat InCasa zou hebben gehad bij het wegdenken van de beweerdelijk schadeveroorzakende handelingen van het college en de burgemeester in de periode 2011 tot en met 2014. Dat als gevolg van de opening van De Nobel de concurrentie voor InCasa is toegenomen, zoals Joling ter zitting heeft toegelicht, is op zichzelf niet voldoende om een causaal verband tussen de opening van De Nobel op 4 december 2014 met de gestelde omzetdaling van InCasa in de gestelde schadeperiode 2011 tot en met 2014 aan te nemen.

4.9.    Daarbij komt dat in het, eveneens bij de aanvraag van InCasa gevoegde rapport van Immo Rijnstede van 31 december 2014, inzichtelijk wordt gemotiveerd welke autonome oorzaken - niet zijnde handelingen van het college of de burgemeester in de periode 2011 tot en met 2014 - er toe hebben geleid dat de vooruitzichten voor de voortzetting van de exploitatie van een discotheek in het pand van InCasa in 2014 slecht waren. De bevindingen van Immo Rijnstede worden bevestigd door het door het college en de burgemeester overgelegde rapport van Van Spronsen & Partners. InCasa heeft onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd waarom de door InCasa bedoelde negatieve ontwikkeling van haar bedrijfsresultaat daartoe niet is te herleiden - en wel tot de door haar gestelde handelingen van het college en de burgemeester. InCasa heeft niet inzichtelijk onderbouwd dat, zoals zij stelt, de mogelijke oorzaken van de omzetdaling die uit de bovengenoemde rapporten naar voren komen niet opgaan voor InCasa vanwege de vestiging in studentenstad Leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit deze rapporten blijkt dat de dalende trend ook waar te nemen is studentensteden als Utrecht en Delft.

4.10.  Uit het rapport van het Expertisecentrum Horeca blijkt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, evenmin dat er causaal verband bestaat tussen het gesteld schadeveroorzakend handelen door het college en de burgemeester en het omzetverlies van InCasa gedurende de gestelde schadeperiode. InCasa heeft met deze rapporten en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat, zoals zij stelt, de oprichting van De Nobel haar schaduw vooruit heeft geworpen. Zij heeft met deze rapporten evenmin aannemelijk gemaakt dat zij voorafgaand aan de opening van De Nobel in december 2014 schade heeft geleden als gevolg van het door haar gestelde, beweerdelijk schadeveroorzakend handelen van het college en de burgemeester, voor zover dat heeft geleid tot de oprichting en de exploitatie van poppodium De Nobel en een verruiming van het aantal dansevenementen in Leiden, waarbij ten onrechte niet handhavend zou zijn opgetreden.

4.11.  De stelling van InCasa dat het aantal boekingen van evenementenbureaus en boekingskantoren bij InCasa al in 2012 terugliep, terwijl deze kantoren vanaf december 2014 wel gebruik hebben gemaakt van De Nobel, maakt, wat daar ook van zij, niet aannemelijk dat deze kantoren vanaf 2012 zouden hebben voorgesorteerd op de komst van De Nobel en om die reden niet meer bij InCasa zouden hebben geboekt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het niet aannemelijk is dat de organisatoren van evenementen ervoor kozen al die tijd geen evenementen in Leiden te organiseren in afwachting van de komst van De Nobel. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de stellingen van InCasa, haar omzet had moeten zijn gestegen in de periode tussen de sluiting van het LVC in augustus 2013 en de opening van De Nobel in december 2014, en dat InCasa niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uitblijven van deze omzetstijging is terug te voeren op gratis publiciteit en een gratis kroegentour onder de naam van De Nobel, die op instigatie van het college zou zijn georganiseerd. Zoals het college en de burgemeester in de schriftelijke uiteenzetting hebben toegelicht bestonden deze activiteiten uit culturele optredens van kleine bands uit het ‘alternatieve circuit’ in april en mei 2014.

4.12.  InCasa kan evenmin worden gevolgd in haar stelling dat aan De Nobel subsidies zijn verleend zonder cultureel oogmerk. Uit het door InCasa overgelegde besluit van het college van 10 februari 2014 volgt dat aan De Nobel een subsidie is verleend voor activiteiten zoals opgenomen in de Uitvoeringsovereenkomst 2014 die is afgesloten tussen de Stichting LVCdeNobel en de gemeente Leiden. In de Uitvoeringsovereenkomst 2014 zijn de doelstellingen van De Nobel gericht op het bijdragen aan het gemeentelijk cultuurbeleid, onder meer door het brengen van een breed programma van professionele poppodiumkunsten ten behoeve van de bevolking in de regio Leiden en het beschikbaar stellen van het poppodium voor amateur- en semiprofessionele producties uit de gemeente en voor deelname aan festivals. Dat subsidie is verleend voor met InCasa concurrerende activiteiten is dus niet gebleken, nog daargelaten, dat De Nobel pas aan het einde van de gestelde schadeperiode - in december 2014 - is geopend.

4.13.  Voorts is niet gebleken dat, zoals InCasa stelt, het college er via de subsidieverlening bij het LVC op heeft aangedrongen om van een toenemend aantal dansavonden al in 2011 een verdienmodel te maken.

4.14.  De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat InCasa niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde schade is ontstaan door de 7.080 dansevenementen in andere horecagelegenheden. InCasa heeft niet onderbouwd dat haar omzet als gevolg van het toestaan van deze evenementen is gedaald, nog daargelaten de vraag of de gestelde schadeoorzaken rechtmatige overheidsdaden betreffen.

4.15.  Het betoog faalt.

Inschakelen deskundige

5.       InCasa betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college en de burgemeester terecht geen deskundige hebben ingeschakeld. Uit de toelichting bij artikel 3 van de Verordening volgt dat voor de conclusie dat geen sprake is van een causaal verband eerst een financieel vergelijkingsonderzoek door een deskundige dient te worden uitgevoerd. Ook de complexiteit van deze zaak en de noodzakelijke objectiviteit dwingen tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige. InCasa verzoekt de Afdeling zelf een deskundige te benoemen.

5.1.    Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening is het niet noodzakelijk om een deskundige om advies te vragen indien het bestuursorgaan van oordeel is dat zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3 van die verordening voordoet. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich de weigeringsgrond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening voordoet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de tekst noch de toelichting bij de Verordening volgt dat het college en de burgemeester desondanks een deskundige hadden moeten inschakelen om onderzoek naar het causaal verband te doen. De enkele erkenning door het college en de burgemeester dat sprake is van een correlatie tussen de oprichting van De Nobel en de sluiting van InCasa, zoals ter zitting door InCasa aan de orde is gesteld, kan evenmin tot dit oordeel leiden, omdat een correlatie geen causaal verband impliceert. De Afdeling ziet evenals de rechtbank geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen. Voor het geven van antwoord op de vraag of de door InCasa gestelde schade een gevolg is van de beweerdelijke schadeveroorzakende gedragingen van het college en de burgemeester is in dit geval geen specialistische kennis of ervaring vereist waarover slechts een deskundige beschikt.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

7.       Het college en de burgemeester hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Komduur
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

809