Uitspraak 202100153/3/R1


Volledige tekst

202100153/3/R1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het beroep van:

[appellant], wonend te Bentelo, gemeente Hof van Twente,

appellant,

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 december 2020, nr. 18/637.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       [appellant] heeft, na eerst het dagelijks bestuur op 15 december 2021 in gebreke te hebben gesteld, beroep ingesteld omdat het dagelijks bestuur nog geen uitvoering had gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2020. Daarbij wijst hij op de naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening door het dagelijks bestuur gewezen uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van State van 15 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:296, onder 6.

[appellant] heeft het beroep ingesteld hangende het hoger beroep van het dagelijks bestuur tegen de uitspraak van de rechtbank. Gelet daarop en gezien artikel 6:19 van de Awb heeft [appellant] het beroep terecht aanhangig gemaakt bij de Afdeling en niet bij de rechtbank.

3.       De Afdeling gaat uit van het volgende.

In de uitspraak van 11 december 2020 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van 13 februari 2018 en 9 april 2018, waarbij de legger is gewijzigd, gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Verder heeft de rechtbank het dagelijks bestuur opgedragen om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de watergang nabij "Herman Rupert", de waterloop langs de Leusinkweg, de watergang nabij "Herman Ottenschot" en de waterloop nabij "de Grondhut".

In de uitspraak van 15 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:296, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2020 geschorst, voor zover daarbij de besluiten van 13 februari 2018 en 9 april 2018 zijn vernietigd, behoudens voor zover het betreft de door [appellant] gepachte watergang nabij Herman Rupert, de waterloop langs de Leusinkweg, de watergang nabij Herman Ottenschot en de waterloop nabij de Grondhut. De voorzieningenrechter heeft er ter verduidelijking voor partijen onder 6 op gewezen dat deze schorsing dus niet ziet op de opdracht van de rechtbank aan het dagelijks bestuur om een nieuw besluit te nemen.

In de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1759, heeft de Afdeling het hoger beroep van het dagelijks bestuur tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 december 2020 gegrond verklaard en die uitspraak vernietigd. Doende wat de rechtbank behoorde te doen, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van 13 februari 2018 en 9 april 2018 alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

4.       De Afdeling overweegt dat met de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 de in de uitspraak van de rechtbank vervatte verplichting voor het dagelijks bestuur om een nieuw besluit te nemen, is komen te vervallen. Daardoor is ook geen sprake meer van het op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling is om die reden kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.

5.       In aanmerking genomen dat het dagelijks bestuur op het moment van het instellen van het beroep, de latere uitspraak van de Afdeling buiten beschouwing gelaten, in gebreke was om tijdig een besluit te nemen en het beroep daartegen niet te vroeg is ingesteld, ziet de Afdeling in beginsel grond voor een proceskostenveroordeling. Niet is echter gebleken dat [appellant] voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.       De griffier van de Raad van State heeft geen griffierecht geheven, zodat geen terugbetaling van het desbetreffende bedrag hoeft plaats te vinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klingers
Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022

341

BIJLAGE

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Titel 1.1 Definities en reikwijdte

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…]

Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

[…]

Hoofdstuk 6 Algemene bepalingen over bezwaar en beroep

Afdeling 6.1 Inleidende bepalingen

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en

b. het niet tijdig nemen van een besluit.

Afdeling 6.2 Overige algemene bepalingen

Artikel 6:12

1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

[…]

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter

Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling

Artikel 8:54

1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:

a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,

b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

c. het beroep kennelijk ongegrond is, of

d. het beroep kennelijk gegrond is.

2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.

Afdeling 8.2.4a Beroep bij niet tijdig handelen

Artikel 8:55b

1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.

[…]

Afdeling 8.2.6. Uitspraak

Artikel 8:70

De uitspraak strekt tot:

a. onbevoegdverklaring van de bestuursrechter,

b. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep,

c. ongegrondverklaring van het beroep, of

d. gegrondverklaring van het beroep.