Uitspraak 202100153/2/R1


Volledige tekst

202100153/2/R1.
Datum uitspraak: 15 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 december 2020 in zaak nr. 18/637 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het dagelijks bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2018 heeft het dagelijks bestuur de legger gewijzigd. Bij besluit van 9 april 2018 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 13 februari 2018 vervangen door een gelijkluidend besluit.

Bij uitspraak van 11 december 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen deze besluiten ingestelde beroep gegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2021. Het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, en [wederpartij] hebben via een videoverbinding aan deze zitting deelgenomen. Verder is stichting Twickel, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], via een videoverbinding ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Bij de bestreden besluiten heeft het dagelijks bestuur besloten om watergangen, die zijn aangewezen op de bij het besluit behorende kaart, van de onderhoudslegger af te voeren per 1 januari 2021. Het dagelijks bestuur heeft daarbij verder met toepassing van artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet de kadastraal eigenaar van deze watergangen aangewezen als onderhoudsplichtige van de watergang tot het moment van afvoeren van de legger. Zes van deze watergangen liggen op percelen die [wederpartij] pacht van stichting Twickel, die eigenaar is van de watergangen. In de aangevallen uitspraak zijn deze watergangen als volgt omschreven:

1. De waterloop nabij [naam 1];

2. De waterloop nabij [naam 2];

3. De watergang nabij [naam 3];

4. De waterloop langs de Leusinkweg;

5. De watergang nabij [naam 4];

6. De waterloop nabij de Grondhut.

De watergangen hebben een totale lengte van 770 m.

3.    Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte [wederpartij] als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de besluiten van 13 februari en 9 april 2018 heeft aangemerkt en ten onrechte het beroep van [wederpartij] ontvankelijk heeft verklaard. Het dagelijks bestuur stelt dat bij de besluiten alleen de kadastraal eigenaar, in dit geval stichting Twickel, is aangewezen als onderhoudsplichtige. Daarmee heeft stichting Twickel en niet [wederpartij] een rechtstreeks belang bij de besluiten. Voor zover [wederpartij] vanwege zijn pachtovereenkomst met stichting Twickel het onderhoud moet uitvoeren, levert dit volgens het dagelijks bestuur [wederpartij] slechts een afgeleid belang op. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Daarnaast stelt het dagelijks bestuur dat de uitspraak te verstrekkend is, omdat de besluiten geheel zijn vernietigd. Dit betekent dat 1.250 km aan waterlopen terug in onderhoud bij het waterschap zijn gekomen. Volgens het dagelijks bestuur had de rechtbank haar vernietiging moeten beperken tot de besluiten voor zover [wederpartij] die heeft bestreden en daarbij belanghebbende stelt te zijn.

4.    [wederpartij] en [gemachtigde C] hebben ter zitting gesteld dat op grond van de Waterschapswet beperkt gerechtigden een vergoeding krijgen voor de kosten van onderhoud. Daarmee bestaat er volgens hen indirect een belang van [wederpartij] bij het besluit om de kadastrale eigenaren als onderhoudsplichtigen aan te wijzen.

5.    De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of [wederpartij], ondanks dat hij geen kadastraal eigenaar is, toch een rechtstreeks bij de besluiten betrokken belang heeft nader onderzoek vergt. Deze procedure leent zich vanwege haar karakter daar niet voor.

6.    De voorzieningenrechter overweegt dat het dagelijks bestuur een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat het door de uitspraak van de rechtbank 1.250 km aan waterlopen weer in onderhoud heeft gekregen en daarvoor op korte termijn contracten voor het beheer van die waterlopen zal moeten afsluiten. De kosten die hiermee gemoeid zijn, zijn volgens het dagelijks bestuur € 150.000,00 per jaar. De kosten die gemoeid zijn met het onderhoud van de waterlopen op de percelen die [wederpartij] pacht, zijn geraamd op € 1.870,00 per jaar.

De voorzieningenrechter betwijfelt op voorhand of de aangevallen uitspraak in stand kan blijven, nu de rechtbank beide besluiten geheel heeft vernietigd en niet louter de besluiten voor zover [wederpartij] die bestreden heeft. De voorzieningenrechter ziet daarom, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, behoudens voor zover de vernietiging betrekking heeft op de hierboven genoemde zes waterlopen op de percelen die [wederpartij] pacht. Ter verduidelijking voor partijen wijst de voorzieningenrechter er op dat deze schorsing dus niet ziet op de opdracht van de rechtbank aan het dagelijks bestuur om een nieuw besluit te nemen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 december 2020 in zaak nr. 18/637, voor zover daarbij de besluiten van 13 februari 2018 en 9 april 2018 zijn vernietigd, behoudens voor zover het betreft:

1. De waterloop nabij [naam 1];

2. De waterloop nabij [naam 2];

3. De watergang nabij [naam 3];

4. De waterloop langs de Leusinkweg;

5. De watergang nabij [naam 4];

6. De waterloop nabij de Grondhut.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2021

361.