Uitspraak 202106433/1/R2


Volledige tekst

202106433/1/R2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Maastricht,

appellant,

en

1.       het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,

2.       de raad van de gemeente Maastricht,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Zonneweide Lanakerveld" vastgesteld.

Bij besluit van 4 augustus 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de duur van 25 jaar voor het realiseren van het zonnepark Lanakerveld.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Zonnepark Lanakerveld B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2022, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door E.J.M.W. Waterval, en de raad, vertegenwoordigd door M.H. Bauling, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting Zonnepark Lanakerveld B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.P.W. Mensink, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan en de omgevingsvergunning maken de realisatie van een zonnepark van maximaal 32 ha mogelijk in het gebied Lanakerveld in de gemeente Maastricht en gelegen tegen de Belgische grens. Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een periode van 25 jaar met een optie voor nog 5 jaar.

[appellant] verzet zich tegen plan, omdat hij vreest voor verdere aantasting van het landschap.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Inspraak

3.       [appellant] betoogt dat ten onrechte de stadsronde, een inspraakmogelijkheid binnen de gemeente, niet doorlopen is.

Ook is zijn inspraaktekst voor de raadsronde (raadscommissievergadering) niet rondgezonden aan de raadsleden en hebben zij deze niet kunnen meenemen in hun overweging.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat is afgezien van de stadsronde voorafgaand aan het ontwerpplan, omdat in de voorfase een uitgebreid participatietraject heeft plaatsgevonden. Dit traject is gedeeld met de raad.

Na de stadsronde en de terinzagelegging van het ontwerpplan volgt meestal de raadsronde. Normaliter werden de indieners van zienswijzen uitgenodigd om de ingediende zienswijze mondeling toe te lichten. Als gevolg van de pandemie is de mogelijkheid om de zienswijze mondeling toe te lichten, vervallen.

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat de stadsronde een informele en onverplichte inspraakronde is die meestal voorafgaat aan het ontwerpplan. Deze stadsronde kan geïnitieerd worden door de gemeente of door een inwoner.

In paragraaf 2.3.7 van de plantoelichting is uiteengezet op welke wijze de gemeente en initiatiefnemer de omwonenden hebben betrokken in het participatieproces voorafgaand aan het ontwerpplan. In bijlage 3 bij de plantoelichting is het participatieplan bijgevoegd. Hierin is uiteengezet welke overleggen er zijn geweest.

In het participatieplan staat dat tussen 2016 en 2020 meerdere keren informatiesessies en een webinar zijn georganiseerd voor de inwoners van Maastricht en specifiek voor de inwoners van Malberg en Oud-Caberg. Zij zijn hiervoor via huis-aan-huisbrieven uitgenodigd. Reeds gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de informele en onverplichte stadsronde had moeten worden doorlopen voor het bieden van voldoende inspraak.

3.3.    Wat betreft de inspraaktekst voor de raadsronde, stelt de Afdeling vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wro, Besluit ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is verlopen. Tijdens die procedure heeft [appellant] de mogelijkheid gehad om zijn standpunten in te brengen in de vorm van een zienswijze. Van deze mogelijkheid heeft hij ook gebruik gemaakt.

Gelet op het bovenstaande kan het enkele feit dat een inspraaktekst voor de raadsronde niet is rondgezonden aan de raadsleden, niet leiden tot gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan, omdat een dergelijke mogelijkheid niet behoort tot de wettelijke procedure.

Het betoog slaagt niet.

Het plan

4.       De Afdeling stelt voorop dat het voorliggende plan enkel voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van een zonnepark door het toekennen van de bestemming "Bedrijf-zonnepark" op de gronden in het plangebied.

[appellant] voert beroepsgronden aan over de onwettigheid van fietspaden en betonpaden aan de Van Akenweg en rondom de Belgische steenfabriek en de mogelijk voorziene rondweg bij Smeermaas, maar de gronden waarop deze fietspaden liggen en waarop de mogelijke rondweg is voorzien, liggen niet in het plangebied. De rechtmatigheid van deze ontwikkelingen kunnen geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het voorliggende plan. Ook kan de rechtmatigheid van het voorliggende plan geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de door [appellant] genoemde ontwikkelingen. Het doel van [appellant] om de, naar zijn mening, onrechtmatig aangelegde fietspaden verwijderd te krijgen, kan niet worden bereikt met een eventuele vernietiging van het voorliggende plan. Reeds hierom kunnen de bovenstaande betogen niet slagen.

Cultuurhistorisch landschap Zouwdal

5.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van het cultuurhistorisch landschap "Zouwdal". Daarbij acht hij het plan het slotstuk van ingrepen die leiden tot een aantasting van het cultuurhistorisch waardevolle gebied. Hiertoe voert hij aan dat delen van het Zouwdal buiten het plangebied zijn gelaten, terwijl dit allemaal in het plan had moeten worden betrokken. Hij wijst specifiek op de gronden tussen het plangebied en de landsgrens en het gedeelte tussen het plangebied en de spoorlijn. Daarnaast hadden de zonnepanelen beter op daken kunnen worden geplaatst, zodat het landschap niet hoeft te worden aangetast.

[appellant] betoogt dat geen rechten ontleend kunnen worden aan het landschappelijk inpassingsplan, omdat de planregels leidend zijn en dat de raad het plan had moeten baseren op het nieuwe Omgevingsplan van de provincie Limburg, omdat daarin het cultuurhistorisch landschap beter wordt beschermd.

5.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

[appellant] woont op een afstand van ongeveer 900 m van het plangebied. Gezien deze afstand van de woning van [appellant] tot het plangebied is het niet aannemelijk dat de effecten van het voorziene zonnepark voor de cultuurhistorische waarden ter plaatse effect zullen hebben op de woon- en leefomgeving van [appellant]. Dit betekent dat de normen waarop [appellant] zich beroept, niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Het vorenstaande leidt ertoe dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het besluit op basis van deze beroepsgrond, zodat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

Omgevingsvergunning

6.       Ter zitting is bevestigd dat alle beroepsgronden zich richten tegen het bestemmingsplan en dat tegen de omgevingsvergunning geen zelfstandige beroepsgronden zijn aangevoerd. Nu de beroepsgronden tegen het bestemmingsplan niet slagen en daardoor het bestemmingsplan in stand kan blijven, blijft ook de omgevingsvergunning in stand.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Jansen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

429-932