Uitspraak 202202849/1/R4, 202202851/1/R4, 202202852/1/R4 en 202202854/1/R4


Volledige tekst

202202849/1/R4, 202202851/1/R4, 202202852/1/R4 en
202202854/1/R4.
Datum uitspraak: 4 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

verzoeker,

om opheffing (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de bij uitspraak van 21 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2879, getroffen voorlopige voorziening in de gedingen tussen:

ATM B.V., gevestigd te Moerdijk,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij uitspraak van 21 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2879, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening vier besluiten van de staatssecretaris, waarbij krachtens Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190; hierna: de EVOA) bezwaar is gemaakt tegen een aantal voorgenomen overbrengingen van afvalstoffen naar de inrichting van ATM in Moerdijk, geschorst en bepaald dat deze uitspraak voorziet in de toestemming voor deze overbrengingen als bedoeld in de EVOA.

Bij besluit van 23 februari 2022 heeft de staatssecretaris het door ATM tegen die vier besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De staatssecretaris heeft de voorzieningenrechter vervolgens verzocht de bij de uitspraak van 21 december 2021 getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

ATM heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2022, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer, en ATM, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, ing. J.M.J.M. de Jong en ing. J.C.J.M. van Overveld, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       ATM heeft op grond van de EVOA vier algemene kennisgevingen gedaan van voorgenomen overbrengingen van teerhoudend asfaltgranulaat (hierna: TAG) vanuit België, Luxemburg en Frankrijk en van afgewerkte bleekaarde vanuit België naar haar afvalverwerkingsinrichting in Moerdijk. ATM beoogt het TAG en de bleekaarde in haar inrichting thermisch te reinigen en te zeven, waarbij deelfracties zand, grind en puin ontstaan. Deze deelfracties worden vervolgens elders afgezet. De staatssecretaris heeft in vier besluiten van september 2021 bezwaar gemaakt tegen de overbrengingen. Hangende bezwaar van ATM tegen deze besluiten heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 21 december 2021 bij wijze van voorlopige voorziening toestemming op grond van de EVOA gegeven voor de overbrengingen. Bij besluit van 23 februari 2022 heeft de staatssecretaris de bezwaren van ATM tegen de vier besluiten van september 2021 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft ATM beroep ingesteld.

2.       Gelet op artikel 8:85 van de Awb blijft de bij de uitspraak van 21 december 2021 getroffen voorlopige voorziening gelden tijdens de beroepsprocedure tegen het besluit op bezwaar van 23 februari 2022. De staatssecretaris acht dit niet wenselijk en heeft daarom verzocht om opheffing van de voorlopige voorziening.

Geen voorlopig inhoudelijk oordeel

3.       ATM en de staatssecretaris verschillen van mening over de juistheid van de in het besluit van 23 februari 2022 door de staatssecretaris aan de EVOA gegeven uitleg. Zij zijn onder meer verdeeld over het antwoord op de vraag of de bewerking van het TAG en de bleekaarde in de inrichting van ATM een definitieve nuttige toepassing inhoudt of slechts een voorlopige nuttige toepassing, welke vraag van belang is voor de eisen die op grond van de EVOA gesteld kunnen worden aan de overbrengingen waarop de kennisgevingen van ATM betrekking hebben. Zowel ATM als de staatssecretaris hebben hun standpunten uitvoerig gemotiveerd. Deze procedure over opheffing van de bij de uitspraak van 21 december 2021 getroffen voorlopige voorziening leent zich niet voor een inhoudelijke beoordeling van die standpunten. Net als in de uitspraak van 21 december 2021 zal de voorzieningenrechter daarom geen voorlopig inhoudelijk oordeel geven over de rechtmatigheid van de besluitvorming van de staatssecretaris, maar op grond van een belangenafweging beslissen of aanleiding bestaat om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

Belangenafweging

4.       Ter zitting is de staatssecretaris gevraagd zijn belang bij opheffing van de voorlopige voorziening nader toe te lichten.

4.1.    De staatssecretaris heeft aangegeven dat zijn belang er in de eerste plaats in is gelegen dat de EVOA door ATM op juiste wijze wordt nageleefd. Dit belang ‘van een juiste naleving van de EVOA’ kan de voorzieningenrechter echter niet betrekken in de belangenafweging. ATM en de staatssecretaris verschillen immers van mening over wat een juiste naleving van de EVOA inhoudt en de voorzieningenrechter zal, zoals hiervoor is overwogen en ook ter zitting aan de staatssecretaris is voorgehouden, hierover geen voorlopig inhoudelijk oordeel geven.

4.2.    De staatssecretaris heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat zijn belang erin is gelegen dat voorkomen wordt dat de voorraad onbewerkt TAG in de inrichting van ATM groeit doordat op grond van de voorlopige voorziening overbrengingen plaatsvinden. Daargelaten dat deze vrees voor een groter wordende voorraad onbewerkt TAG zich moeilijk laat rijmen met het eveneens door de staatssecretaris ingenomen standpunt dat ATM sinds de uitspraak van 21 december 2021 nog geen overbrengingen heeft laten plaatsvinden, wat overigens wordt ontkend door ATM, en daargelaten dat ATM gemotiveerd heeft betwist dat er een risico is dat die voorraad te groot wordt, valt zonder nadere toelichting van de staatssecretaris niet in te zien welk zwaarwegend (milieu)belang er gemoeid is met een eventueel oplopende voorraad onbewerkt TAG in de inrichting. In dat verband is van belang dat ATM beschikt over een omgevingsvergunning voor haar inrichting. Zoals ATM heeft toegelicht, stelt die vergunning onder meer beperkingen aan de hoeveelheid onbewerkt TAG die in de inrichting aanwezig mag zijn. ATM zal zich aan die beperkingen moeten houden. In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen zwaarwegend belang van de staatssecretaris bij opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.

Voor zover de staatssecretaris vreest dat de deelfracties die in de inrichting van ATM ontstaan na de bewerking van het TAG en de bleekaarde, welke deelfracties door ATM worden afgezet als grond en bouwstof, bij toepassing daarvan in of op de bodem nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, overweegt de voorzieningenrechter dat het Besluit bodemkwaliteit regels bevat voor die toepassing. Ook in zoverre ziet de voorzieningenrechter geen zwaarwegend belang van de staatssecretaris bij opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.

4.3.    Hiertegenover staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een duidelijk bedrijfseconomisch belang van ATM bij voortduring van de getroffen voorlopige voorziening hangende haar beroep tegen het besluit van 23 februari 2022. ATM heeft ter zitting toegelicht dat er, anders dan gesteld door de staatssecretaris, wel degelijk al overbrengingen op grond van de voorlopige voorziening hebben plaatsgevonden en dat die ook zijn gemeld bij de staatssecretaris. Wel is het aantal overbrengingen tot op heden beperkt geweest. ATM heeft toegelicht dat een van de oorzaken daarvan de weigering van de staatssecretaris is om toestemming voor de overbrengingen te geven. Weliswaar heeft ATM met de getroffen voorlopige voorziening toestemming als bedoeld in de EVOA om TAG en bleekaarde naar haar inrichting te laten overbrengen, maar door marktpartijen waarmee zij samenwerkt wordt hierop toch terughoudender gereageerd dan bij een toestemming van de staatssecretaris zelf. Inmiddels heeft zij een deel van hen ervan weten te overtuigen dat op grond van de voorlopige voorziening daadwerkelijk TAG en bleekaarde naar haar inrichting mag worden overgebracht. Haar verwachting is dat dit ertoe zal leiden dat in de toekomst meer gebruik zal worden gemaakt van de bij de voorlopige voorziening verleende toestemming. Het nu opheffen van de voorlopige voorziening zou haar inspanningen op dit vlak tenietdoen en tot verwarring kunnen leiden bij de marktpartijen waarmee zij samenwerkt. ATM heeft verder toegelicht dat er een afzetmarkt is voor de deelfracties die na de bewerking van het TAG en de bleekaarde in haar inrichting ontstaan, zodat zij er belang bij heeft dat zij op grond van de voorlopige voorziening TAG en bleekaarde kan blijven aanvoeren voor die bewerking.

4.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter na afweging van de belangen geen aanleiding de voorlopige voorziening op te heffen.

Conclusie

5.       Het verzoek wordt afgewezen.

6.       De staatssecretaris moet de proceskosten van ATM vergoeden. Anders dan in de uitspraak van 21 december 2021 nog het geval was, is inmiddels geen sprake meer van meerdere gedingen. Er is nu sprake van één geding, over het door de staatssecretaris in bezwaar genomen besluit van 23 februari 2022. De bij de uitspraak van 21 december 2021 getroffen voorlopige voorziening geldt nu als een voorlopige voorziening hangende het beroep van ATM tegen dat besluit. Dat aan het verzoek van de staatssecretaris om opheffing van de voorlopige voorziening meerdere zaaknummers zijn toegekend, doet er niet aan af dat nu sprake is van één geding. Dit betekent dat, anders dan in de uitspraak van 21 december 2021, bij de berekening van de proceskostenvergoeding het hanteren van een wegingsfactor vanwege samenhangende zaken niet aan de orde is.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij ATM B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter

w.g. Van Grinsven
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022

462-993