Uitspraak 202107545/1/A2


Volledige tekst

202107545/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Baambrugge, gemeente De Ronde Venen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2021 in zaak nr. 20/1950 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 heeft het college bestuursdwang toegepast door de auto van [appellante] met kenteken [..-..-..] weg te slepen en in bewaring te stellen en heeft het de kosten daarvan ten bedrage van € 373,00 op [appellante] verhaald.

Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 28 juni 2022. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 23 december 2019 heeft [appellante] haar auto voor ongeveer een half uur geparkeerd in de Amstelbeststraat in Amsterdam. Ter plaatse geldt een parkeerverbod dat kenbaar is gemaakt met verkeersbord E1 en de toevoeging van het woord ‘zone’. [appellante] heeft verklaard dat zij haar auto daar heeft geparkeerd omdat zij wegens haar werk als verloskundige dozen met spullen op moest halen in de dependance van haar praktijk en zij het zich tijdens haar spoeddienst niet kan permitteren om verder weg te parkeren. Terwijl zij haar spullen aan het ophalen was, is zij als dienstdoende verloskundige tweemaal gebeld.

2.       Bij het besluit van 23 december 2019, gehandhaafd bij het besluit van 17 maart 2020, heeft het college de auto van [appellante] doen wegslepen, omdat zij stond geparkeerd in een parkeerverbodzone en de verwijdering van de auto noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft vastgesteld dat [appellante] haar auto op een weggedeelte heeft geparkeerd dat viel binnen de daar geldende parkeerverbodzone. Het college heeft op goede gronden vastgesteld dat geen sprake was van laden en lossen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad valt op te maken dat ‘onmiddellijk laden en lossen’ gedefinieerd wordt als het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Niet in geschil is dat [appellante] in ieder geval de 21 minuten voorafgaand aan het wegslepen niet heeft geladen of gelost. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college op goede gronden een noodzaak tot het wegslepen van de auto heeft aangenomen. Alle wegen en weggedeelten binnen Amsterdam waar verkeersbord E1 geldt zijn door de gemeenteraad aangewezen in verband met het vrijhouden als bedoeld in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994). Het weggedeelte waar [appellante] haar auto heeft geparkeerd is een weggedeelte waarvan de gemeenteraad het wenselijk acht om dat vrij te houden. Daar komt bij dat de auto in de binnenbocht op de weg geparkeerd stond en zo het zicht in een tamelijk onoverzichtelijke bocht verder belemmerde.

De rechtbank heeft de stelling van [appellante] over bijzondere omstandigheden en overmacht opgevat als een beroep op artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht en geoordeeld dat het college de kosten van de bestuursdwang redelijkerwijs op haar heeft kunnen verhalen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde twee telefoongesprekken van dien, medisch spoedeisende, aard waren, dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden om terug te lopen naar de auto en deze te verplaatsen. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat van haar wegens haar spoeddienst niet kon worden gevergd om verderop te parkeren en de dozen daarheen te sjouwen heeft de rechtbank overwogen dat er een laad- en losplaats was op slechts een minuut loopafstand van de dependance.

Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 17 maart 2020 voldoende blijk geeft van een volledige heroverweging in bezwaar.

Hoger beroep

Motiveringsgebrek

4.1.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan het besluit van 17 maart 2020 een motiveringsgebrek kleeft. Uit het besluit blijkt niet dat het college de geconstateerde overtreding zelfstandig heeft beoordeeld, maar slechts dat het zich heeft gebaseerd op de beoordeling van de opsporingsambtenaar. Verder heeft het college nagelaten te motiveren op welk gedeelte van artikel 170 van de Wvw 1994 het besluit is gebaseerd.

4.2.    Aan het besluit van 17 maart 2020 heeft het college een advies van de bezwaarschriftencommissie van 16 maart 2020 ten grondslag gelegd. Het besluit van 23 december 2019 bevat naast de constatering van de opsporingsambtenaar dat de auto is geparkeerd binnen de parkeerverbodzone een aantal foto’s van de gepleegde overtreding. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie blijkt dat zij bij de beoordeling of het voertuig in overtreding is geparkeerd de constatering van de opsporingsambtenaar en de diverse foto’s heeft betrokken. Vervolgens heeft de commissie beoordeeld of er een noodzaak was tot het wegslepen van de auto van [appellante]. Bij deze beoordeling heeft de commissie zich mede gebaseerd op voornoemd besluit waarin is opgenomen dat het wegslepen noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen, omdat het voertuig was geparkeerd in strijd met de parkeerverbodzone en het overzicht in de bocht belemmerde. Deze constatering wordt ondersteund door de foto’s en de foto’s zijn door de commissie in de beoordeling betrokken. Niet gebleken is dat de commissie niet tot een zelfstandige beoordeling is gekomen. De Afdeling stelt verder vast dat het college niet heeft nagelaten te motiveren op welk gedeelte van artikel 170 van de Wvw 1994 zijn besluit is gebaseerd. Het besluit van het college is gebaseerd op artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994. Deze bepaling komt overeen met de in het besluit van 23 december 2019 vermelde reden van verwijdering in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen, die bij besluit van 17 maart 2020 is gehandhaafd. Anders dan [appellante] betoogt, is de Afdeling van oordeel dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek.

Toepassing bestuursdwang

4.3.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] over de toepassing van bestuursdwang als volgt. Voor zover het college het toepassen van bestuursdwang alleen heeft gebaseerd op het parkeren in strijd met de parkeerverbodzone, is dit volgens [appellante] is strijd met artikel 170, eerste lid, van de Wvw 1994, omdat volgens die bepaling aan twee afzonderlijke voorwaarden moet worden voldaan. [appellante] betoogt dat het college niet had mogen overgaan tot het wegslepen van haar voertuig en een verkeerde afweging heeft gemaakt wat betreft de noodzakelijkheid van het wegslepen.

4.4.    Het college heeft op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen door middel van het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien aan twee voorwaarden is voldaan: er dient sprake te zijn van overtreding van een wettelijk voorschrift en de verwijdering van het voertuig moet noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

4.5.    Niet in geschil is dat [appellante] haar auto heeft geparkeerd op een plek waar een parkeerverbodzone geldt. De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het college mocht overgaan tot het overbrengen, dus wegslepen, van het voertuig van [appellante].

4.6.    Uit artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 volgt dat het overbrengen van een voertuig dat ten onrechte op een weggedeelte staat geparkeerd slechts is toegestaan, indien dat noodzakelijk is. Dit vergt een beoordeling waarbij de omstandigheden van het geval dienen te worden betrokken. Het enkele feit dat op een door de gemeenteraad in de Wegsleepverordening Amsterdam 2017 aangewezen plaats wordt geparkeerd, is in beginsel onvoldoende om het wegslepen van het voertuig te rechtvaardigen. In een voorkomend geval kunnen de aard en het gebruik van het weggedeelte echter met zich brengen dat de daartoe bevoegde ambtenaar die de overtreding van een bij of krachtens de Wvw 1994 vastgesteld voorschrift heeft geconstateerd, op voorhand kan aannemen dat noodzaak tot verwijdering bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1694).

Van een dergelijke situatie was in dit geval sprake. In de Amstelbeststraat werden bouwwerkzaamheden verricht en moesten weggedeelten worden vrijgehouden om hinder voor onder andere vrachtverkeer en bouwvoertuigen te voorkomen. Parkeren in de Amstelbeststraat in de parkeerverbodzone doet afbreuk aan het met het parkeerverbod na te streven doel. Ook is op de bij het besluit van 23 december 2019 gevoegde foto’s te zien dat de auto van [appellante] geparkeerd stond in een bocht en voor overige weggebruikers het zicht in deze bocht belemmerde. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het wegslepen van haar auto tot een andere afweging had moeten worden gekomen. Dat zij tijdens haar spoeddienst, terwijl zij in de dependance was, twee telefoontjes kreeg, wat daar verder ook van zij, en daardoor langer wegbleef dan zij had gepland, maakt dit niet anders. Het college was daarom bevoegd de auto van [appellante] op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 weg te slepen.

Kostenverhaal

4.7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896), gaan als regel de uitoefening van bestuursdwang en het kostenverhaal samen. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie. Daar moet bijkomen dat bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat moet worden geoordeeld dat het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene te laten. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat het bestuursorgaan uit een oogpunt van evenredigheid geheel of gedeeltelijk moet afzien van het kostenverhaal.

Van omstandigheden die voor het college aanleiding hadden moeten zijn tot het afzien van het verhalen van de kosten voor bestuursdwang op [appellante], is niet gebleken.

Slotsom

5.       De betogen van [appellante] slagen niet. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Nieuwenhuizen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

633-921

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:25

1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

[…].

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 170

1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met:

a. het belang van de veiligheid op de weg, of

b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of

c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

[…].

Besluit wegslepen van voertuigen

Artikel 2

De soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:

a. wegen en weggedeelten waar door middel van bord E1 van bijlage 1 bij het RVV 1990 of door middel van een gele onderbroken streep als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van het RVV 1990 wordt aangegeven dat het verboden is te parkeren;

[…].

Wegsleepverordening Amsterdam 2017

Artikel 2

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in art. 170, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 worden aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.