Uitspraak 202107504/1/A2


Volledige tekst

202107504/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Chaam, gemeente Alphen-Chaam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 18 oktober 2021 in zaak nr. 20/9132 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2020 heeft het college besloten tot het instellen van een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen op de Chaamsedreef, Royaaldreef, Schouteveld, Zandstraat/Valkenburgseweg, Burgtsebaantje en Putvenweg door het bord C12 ‘gesloten voor alle motorvoertuigen’ te plaatsen (hierna: de geslotenverklaring).

Bij besluit van 10 september 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 juni 2022, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door P.A.J. van Drunen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 28 november 2019 heeft Staatsbosbeheer een verzoek ingediend bij het college om een geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer in te stellen op de Chaamsedreef, Royaaldreef, Schouteveld, Zandstraat/Valkenburgseweg, Burgtsebaantje en Putvenweg. Staatsbosbeheer heeft aangegeven geen gemotoriseerd verkeer meer te willen over de paden, waarvan een groot gedeelte in eigendom is van Staatsbosbeheer, in verband met de verkeersveiligheid en ten behoeve van de natuurkwaliteit en recreatie.

2.       Bij het besluit van 23 maart 2020 heeft het college de voornoemde straten gesloten verklaard. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het besluit van 10 september 2020 heeft het college het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld. Het college heeft bij het besluit van 24 november 2020 aan [appellante] medegedeeld dat het besluit van 10 september 2020 als niet verzonden moet worden beschouwd en het door [appellante] gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het besluit van 24 november 2020 wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

3.       In artikel 20 van de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep kan instellen bij de rechtbank. Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellante] belanghebbende is bij het besluit van 23 maart 2020. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet als belanghebbende bij het verkeersbesluit kan worden aangemerkt omdat zij zich onvoldoende onderscheidt van andere weggebruikers. De rechtbank heeft meer specifiek overwogen dat de omstandigheid dat [appellante] jarenlang van de afgesloten wegen gebruik heeft gemaakt en nu moet omreizen via andere wegen om in Breda, Bavel en Ulvenhout te komen onvoldoende is om zich te onderscheiden van andere weggebruikers voor wie dit ook geldt. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat er verschillende alternatieve routes beschikbaar zijn. De route die [appellante] voorheen reed, bedroeg 5,6 kilometer. Uit stukken van het college blijkt dat de alternatieve routes circa 7 tot 11,3 kilometer bedragen. De reistijd neemt slechts met drie tot vier minuten toe. Bij gebruikmaking van de nieuwe routes is dan ook geen sprake van een significante toename van de reistijd, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder overwogen dat de omstandigheid dat de woning van [appellante] mogelijk in waarde zal verminderen evenmin een persoonlijk en individueel belang is waarmee zij zich voldoende onderscheidt van andere bewoners. Daar komt bij dat [appellante] geen financiële gegevens heeft overgelegd die deze stelling ondersteunen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat geen toename van verkeer wordt verwacht en het verkeersbesluit geen invloed heeft op de directe woonomgeving van [appellante], zodat zij zich ook hiermee niet onderscheidt van andere weggebruikers.

Hoger beroep

5.       [appellante] is het niet eens met de aangevallen uitspraak en voert aan dat zij tijdens de zitting bij de rechtbank heeft weersproken dat de omrijdtijd slechts drie tot vier minuten bedraagt. Het college heeft dat gesteld, maar deze tijd is niet door een deskundige vastgesteld. Afhankelijk van de weeromstandigheden en de aanwezigheid van landbouwverkeer is de omrijdtijd zes tot twaalf minuten, aldus [appellante]. Verder betoogt [appellante] dat zij sinds de geslotenverklaring last heeft van hangjeugd en dat zij daarom als belanghebbende bij het verkeersbesluit moet worden aangemerkt. Tot slot betoogt [appellante] dat zij belanghebbende is, omdat er een financieel belang is. Dat belang blijkt volgens haar uit een taxatierapport en de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarden. De woning van [appellante] is al jaren niet in waarde gestegen, terwijl de indexcijfers wel zijn gestegen.

Beoordeling hoger beroep

5.1.    Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597, 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:506, en van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1541) dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere  begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor eenieder. Bij verkeersbesluiten moet dan ook van geval tot geval worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Zoals de Afdeling, onder meer in de hiervoor genoemde uitspraken, heeft overwogen is iemand slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.

Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat als een verkeersbesluit directe gevolgen heeft voor het aantal verkeersbewegingen ter plaatse van de woning/het bedrijf van een bezwaarmaker, deze kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het verkeersbesluit (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 14 december 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU7945, voormelde uitspraak van 25 juli 2012, en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1489).

5.2.    De Afdeling overweegt dat het verkeersbesluit tot gevolg heeft dat [appellante] een langere route moet rijden om vanuit buurtschap Snijders-Chaam, waar zij woont, naar onder andere Bavel te rijden. Niet in geschil tussen partijen is dat er ongeveer sprake is van een verdubbeling van de route in kilometers. Tussen partijen is wel in geschil hoe lang de omrijdtijd exact is. Dat sprake is van omrijdtijd van naar [appellante] stelt tussen de zes en twaalf minuten, maakt haar echter nog geen belanghebbende. [appellante] onderscheidt zich in zoverre niet van bewoners en andere weggebruikers (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7190). Dat, zoals [appellante] ter zitting heeft aangevoerd, in het buurtschap Snijders-Chaam slechts drie gezinnen met kinderen wonen en dat vooral gezinnen met kinderen last hebben van het verkeersbesluit, is niet gebleken. Voor andere bewoners en weggebruikers geldt evenzeer dat zij geconfronteerd worden met omrijdtijd. Het enkele feit dat [appellante] en twee andere gezinnen kinderen hebben, maakt niet dat zij zich in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers. Dat [appellante] regelmatig gebruik maakt van de gesloten wegen, maakt evenmin dat zij zich onderscheidt van andere weggebruikers ter plaatse. Ook de wens het Amphia ziekenhuis in Breda snel te kunnen bereiken in geval van een calamiteit brengt dit niet met zich (zie eveneens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011). Verder heeft de Afdeling in de beoordeling betrokken dat de verkeerssituatie nabij haar woning niet verandert door het verkeersbesluit.

5.3.    Het betoog van [appellante] dat als gevolg van de geslotenverklaring hangjeugd overlast geeft, maakt niet dat zij zich hiermee onderscheidt van andere bewoners en weggebruikers, reeds omdat niet is gebleken dat deze overlast, wat hier ook van zij, het gevolg is van het verkeersbesluit.

5.4.    De door [appellante] naar voren gebrachte daling van de WOZ-waarde van haar woning als gevolg van de geslotenverklaring maakt evenmin dat zij met het verkeersbesluit rechtstreeks in haar belang wordt geraakt, omdat zij de gestelde daling niet aannemelijk heeft gemaakt.

5.5.    Het betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het verkeersbesluit van 23 maart 2020.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Nieuwenhuizen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

633-921