Uitspraak 202203364/1/R2 en 202203364/2/R2


Volledige tekst

202203364/1/R2 en 202203364/2/R2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Oirschot,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 21 april 2022 in zaak nr. 21/2945 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 heeft het college aan Ruimte voor Ruimte II C.V. (hierna: Ruimte voor Ruimte) een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 202 bomen en het verwijderen van struiken en bosschages op het perceel kadastraal bekend gemeente Oirschot, sectie F, nummer 7702 (hierna: het perceel). Voor 196 bomen is een herplantplicht opgelegd.

Bij uitspraak van 21 april 2022 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 7:1a van de Awb het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en Ruimte voor Ruimte hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 21 juni 2022 behandeld, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi en mr. W. van de Rijt, beiden advocaat te Nijmegen, en A. Verkooijen, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Ruimte voor Ruimte, vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [verzoeker] woont op het perceel [locatie] in Oirschot. Zijn perceel grenst aan het gebied "Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord". Ruimte voor Ruimte is voornemens om hier een nieuwe woonwijk met maximaal 152 woningen en een woon/zorgcomplex te realiseren. Het college heeft de door Ruimte voor Ruimte gevraagde kapvergunning verleend ten behoeve van deze plannen. [verzoeker] kan zich niet met de verleende vergunning verenigen. Hij vreest dat de kap van de bomen leidt tot een aantasting van de natuurwaarden in de omgeving, waaronder zijn perceel, waar diverse beschermde diersoorten voorkomen.

Aangevallen uitspraak

3.       Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen mogen verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel het waarderingsmodel geen onderdeel is van de Bomenverordening Oirschot 2010 (hierna: de bomenverordening), tussen partijen niet in geschil is dat het college voor de beoordeling van de aanvraag gebruik heeft mogen maken van het waarderingsmodel. Volgens de rechtbank volgt uit het waarderingsmodel dat de kapvergunning wordt geweigerd als de waarde van de boom 35 punten of meer bedraagt en de overlast beneden de 60 punten ligt. Met een dergelijke strekking van het waarderingsmodel wordt op voorhand de mogelijkheid om een kapvergunning te verlenen voor dergelijke bomen uitgesloten, wat de rechtbank niet in overeenstemming acht met artikel 5, eerste lid, van de bomenverordening, gelezen in verbinding met artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college hoefde daarom volgens de rechtbank in de score van 45 punten van de bomen en het gestelde hierover in het waarderingsmodel geen aanleiding te zien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Ook heeft het college volgens de rechtbank in de belangenafweging een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang dat gediend is bij woningbouw dan aan het belang dat gediend is met het behoud van de houtopstand.

De gronden van het verzoek en het hoger beroep

4.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen beleidsruimte had bij het besluit tot verlening van de kapvergunning. Het college heeft een puntenscore van 45 vastgesteld. De toepassing van het geobjectiveerde systeem van het waarderingsmodel, zoals dat is omschreven in het beoordelingsverslag, had moeten leiden tot een weigering van de gevraagde omgevingsvergunning, aldus [verzoeker].

Daarbij komt dat het college volgens [verzoeker] de waarde van de bomen te laag heeft vastgesteld. Op grond van het waarderingsmodel hadden de bomen geen 45 punten, maar 70 punten, dan wel 55 punten moeten krijgen, omdat geen sprake is van bomen in een wijkstructuur, maar van een solidair gelegen bos(je) in een hoofdstructuur. Ook is het volgens [verzoeker] niet mogelijk om op dezelfde plek een boom van dezelfde grootte te laten groeien, omdat de locatie verdwijnt. De bomen zijn dus onvervangbaar en ook daarom hadden ze een hogere puntenscore moeten krijgen.

[verzoeker] betoogt ook dat als er al sprake zou kunnen zijn van een belangenafweging, de rechtbank niet heeft onderkend dat het college meer gewicht had moeten toekennen aan de aantasting van de natuurwaarden in de omgeving, waaronder zijn woonperceel. [verzoeker] heeft op zijn woonperceel een biotoop gecreëerd met bijzondere en beschermde diersoorten, zoals de kamsalamander, marterachtigen en uilensoorten. Deze biotoop grenst aan het gedeelte van het perceel waarvoor de kapvergunning is verleend en de natuurwaarden van deze biotoop zullen door de kap van de bomen worden aangetast, aldus [verzoeker]. Verder heeft de rechtbank volgens [verzoeker] niet onderkend dat het belang dat gediend is bij woningbouw geen op grond van het waarderingsmodel te dienen belang is. Als er een buiten de bomenverordening gelegen belang, zoals woningbouw, kan worden betrokken bij de verlening van een kapvergunning, dan betekent dat volgens [verzoeker] dat de bomenverordening in feite geheel buitenspel wordt gezet.

4.1.    Artikel 5 van de bomenverordening luidt:

"1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren, dan wel onder voorschriften verlenen, in het belang van onder meer:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke/stedenbouwkundige waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- waarden van recreatie en/of leefbaarheid;

- monumentale waarden;

- beeldbepalende waarden.

(…)

4. De in het eerste lid genoemde waarden worden middels een waarderingsmodel met puntensysteem geobjectiveerd. Dit waarderingsmodel is opgenomen in de bijlage (Waarderingscriteria Bomen Gemeente Oirschot) van deze verordening."

4.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen mocht verlenen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat uit de formulering van artikel 5, eerste lid, van de bomenverordening volgt dat het college, na de beoordeling van een boom aan de hand van het waarderingsmodel, een afweging maakt over het al dan niet verlenen van de gevraagde vergunning. Ook verplicht het waarderingsmodel, anders dan [verzoeker] betoogt, niet tot een weigering van de vergunning bij een puntenscore van 45 of hoger. In het waarderingsmodel staat dat de kapvergunning geweigerd kan worden als de waarde van de boom boven de 35 punten en de overlast beneden de 60 punten ligt. Weliswaar staat in het beoordelingsverslag dat naar aanleiding van het waarderingsmodel is opgesteld, dat de kapvergunning bij die puntenscore wordt geweigerd, maar omdat artikel 5 van de bomenverordening het beoordelingskader vormt voor het al dan niet weigeren van de omgevingsvergunning, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de zinsnede in het beoordelingsverslag dat de kapvergunning wordt geweigerd als de waarde van de boom boven de 35 punten en de overlast beneden de 60 punten ligt, in dit kader geen betekenis toe.

De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het college het belang dat is gediend bij woningbouw niet in zijn afweging had mogen betrekken. Anders dan [verzoeker] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in de belangenafweging meer gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat gediend is met de bouw van 152 woningen en een woon/zorgcomplex dan aan het belang van [verzoeker] bij het behoud van de houtopstand en het voorkomen van een mogelijke verstoring van de natuurwaarden van zijn biotoop. Dat het woon/zorgcomplex en een aantal van de 152 woningen ook gerealiseerd kunnen worden zonder de kap van de bomen, betekent, anders dan [verzoeker] betoogt, niet dat het college het project niet als één geheel in de belangenafweging heeft mogen betrekken. Anders dan [verzoeker] betoogt, heeft het college in de belangenafweging ook de herplantplicht van 196 bomen mogen betrekken. Dat de herplantplicht onderdeel van het waarderingsmodel is, leidt niet tot een ander oordeel. Niet alleen is het aantal te herplanten bomen nagenoeg hetzelfde als het aantal te kappen bomen, op de zitting heeft het college ook toegelicht dat de ecologische waarde van de te herplanten bomen groter is dan die van de te kappen bomen.

Naar aanleiding van het betoog van [verzoeker] dat de puntenscore van de bomen onjuist is vastgesteld, heeft het college ter zitting toegelicht dat ook bij een score van 55 of 70 punten het belang dat gediend is bij woningbouw zwaarder weegt dan het belang dat gediend is bij het behoud van de bomen en dat het college ook in dat geval de gevraagde vergunning zou hebben verleend.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022

531-980