Uitspraak 202108039/3/R2


Volledige tekst

202108039/3/R2.
Datum beslissing: 1 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2022 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, mr. J.E.M. Polak en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt. Zij zijn voorzitter, onderscheidenlijk leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van de zaak met nummer 202108039/2/R2.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt:

"Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft."

Artikel 3 van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 luidt:

"[…].

4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:

a. het niet afkomstig is van een partij;

b. het is gedaan nadat in de hoofdzaak de einduitspraak openbaar is gemaakt;

c. het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college;

d. het betrekking heeft op het college als zodanig;

e. het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid of dezelfde leden betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden;

f. het niet is gemotiveerd;

g. het evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.

5. Een verzoek om wraking van een of meer leden van de wrakingskamer wordt door de wrakingskamer niet voorgelegd aan een andere wrakingskamer indien zich een van de gevallen, bedoeld in het vierde lid, voordoet.

[…]."

2.       [verzoeker] heeft bij brief van 29 juni 2022 een verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige kamer die belast is met het vooronderzoek in de zaak met nummer 202108039/1/R2 ingediend. De wrakingskamer heeft dit verzoek in behandeling genomen en [verzoeker] bij brief van 18 juli 2022 uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek op zitting. Bij brief van 21 juli 2022 heeft [verzoeker] de wrakingskamer gewraakt.

3.       Aan zijn verzoek om wraking van de wrakingskamer heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat staatsraad Scholten-Hinloopen betrokken is geweest bij de behandeling van eerdere wrakingsverzoeken die hij heeft ingediend. Hij vreest daarom voor subjectieve en objectieve vooringenomenheid.

Hij heeft verder aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de wrakingskamer ervan op de hoogte was dat hij vanwege zijn medische, geheime en persoonlijke omstandigheden en beperkingen niet mondeling op een zitting of via een videoverbinding kon worden gehoord en zich ook niet kon laten vertegenwoordigen op een zitting. Door hem toch voor een zitting uit te nodigen, heeft de wrakingskamer hem gediscrimineerd vanwege zijn beperkingen en heeft zij gehandeld in strijd met onder meer de algemene rechtsbeginselen, de beginselen van een goede procesorde, de beginselen van een behoorlijke rechtspleging en het recht op hoor en wederhoor. Volgens [verzoeker] wekt dit de subjectieve en objectieve schijn van vooringenomenheid en partijdigheid.

4.       De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] in eerdere procedures heeft verzocht om wraking van de staatsraden die belast waren met het vooronderzoek of met de behandeling van de bodemzaak of met de behandeling van een wrakingsverzoek. Die verzoeken zijn afgewezen. In verschillende eerdere beslissingen is overwogen dat [verzoeker] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen oneigenlijk gebruikt.

5.       In de hier aan de orde zijnde procedure heeft [verzoeker] opnieuw wrakingsverzoeken ingediend. Hij heeft eerst de leden van de meervoudige kamer die is belast met het vooronderzoek van deze zaak gewraakt en vervolgens de leden van de wrakingskamer.

6.       Over het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer overweegt de Afdeling als volgt.

7.       In de uitnodigingsbrief van 18 juli 2022 is [verzoeker] er, juist in reactie op zijn opmerking dat hij door omstandigheden niet mondeling op een zitting kan worden gehoord, op gewezen dat artikel 8:18, eerste lid, van de Awb voorschrijft dat zijn wrakingsverzoek op een zitting wordt behandeld. [verzoeker] is er in die brief uitdrukkelijk op gewezen dat de uitnodiging hem niet verplicht om op de zitting te verschijnen. [verzoeker] is ervan op de hoogte dat het onderzoek kan worden heropend, als na de zitting blijkt dat er vragen zijn die (schriftelijke) beantwoording door [verzoeker] behoeven. Dit is namelijk al overwogen in een eerdere beslissing op een wrakingsverzoek van hem waarin een zelfde wrakingsgrond in verband met het niet kunnen verschijnen op een zitting aan de orde was. Desondanks is [verzoeker] overgegaan tot wraking van de leden van de wrakingskamer.

In een eerdere beslissing op een wrakingsverzoek van [verzoeker] is verder overwogen dat als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. Dat een staatsraad eerder betrokken is geweest bij een zaak is geen reden om alleen daarom vooringenomenheid of partijdigheid aan te nemen. [verzoeker] heeft evenwel zijn verzoek om wraking van staatsraad Scholten-Hinloopen alleen onderbouwd met de stelling dat zij bij eerdere procedures betrokken is geweest.

8.       Gelet op het voorgaande kan het indienen van het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer naar het oordeel van de Afdeling worden gekwalificeerd als misbruik van de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen. De Afdeling laat daarom op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 het verzoek om wraking van de wrakingskamer buiten behandeling.

9.       De Afdeling bepaalt op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb verder dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        laat het verzoek buiten behandeling;

II.       bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2022

473