Uitspraak 202101573/1/R2


Volledige tekst

202101573/1/R2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bergen op Zoom, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergen op Zoom,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Klein-Molenbeek 4 en 9" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Klein-Molenbeek 4 en 9" gewijzigd vastgesteld. Het beroep van [appellant] en anderen is ook tegen het besluit van 16 december 2021 gericht.

[appellant] en anderen en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2022, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en J.M. Küpers, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. J. Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

[appellant] en anderen, de raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht opnieuw op een zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de bouw van zes woningen op de percelen Klein-Molenbeek 4 en 9 in Bergen op Zoom. Met het plan verdwijnen twee bestaande woningen. Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Bergen op Zoom in de wijk Nieuw-Borgvliet.

[appellant] en anderen wonen op de aangrenzende percelen. Zij vrezen dat het plan hun woon- en leefklimaat aantast. Bovendien zijn de voorziene woningen slecht bereikbaar voor hulpdiensten.

2.       Bij uitspraak van 22 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het besluit van 17 december 2020 waarbij het bestemmingsplan "Klein-Molenbeek 4 en 9" is vastgesteld bij wijze van voorlopige voorziening geschorst.

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de raad het plan in het besluit van 16 december 2021 (hierna: het wijzigingsbesluit) gewijzigd door artikel 4.3, onderdeel c, aan de planregels toe te voegen. Het wijzigingsbesluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Het beroep van [appellant] en anderen is van rechtswege gericht tegen het wijzigingsbesluit.

Goede procesorde

3.       [partij] heeft ter zitting aangevoerd dat de door [appellant] en anderen op 10 maart 2022 ingediende nadere stukken dusdanig complex en omvangrijk zijn, dat het indienen daarvan op zo een korte termijn voor de zitting in strijd moet worden geacht met de goede procesorde.

3.1.    Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.

3.2.    [appellant] en anderen hebben op 10 maart 2022, zeven dagen voor zitting, nadere stukken ingediend, waaronder een rapport over de hydrologische situatie in het plangebied. [partij] en de raad hebben deze stukken op 9 maart 2022, acht dagen voor zitting, per e-mail ontvangen. De Afdeling overweegt dat het ingediende rapport inhoudelijk in het verlengde ligt van de eerder door [appellant] en anderen aangevoerde beroepsgrond over de hydrologische situatie in het plangebied, waarover [partij] een schriftelijke uiteenzetting heeft kunnen geven. Met bijlagen bestaat het rapport uit een beperkt aantal pagina's. Naar het oordeel van de Afdeling is het rapport niet dusdanig complex of omvangrijk dat [partij] daarop ter zitting niet voldoende heeft kunnen reageren. Onder deze omstandigheden laat de Afdeling de door [appellant] en andere ingediende nadere stukken dan ook niet wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Bereikbaarheid voor hulpdiensten

5.       [appellant] en anderen betogen dat het plangebied niet goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Volgens hen wordt niet voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de Brabantse Veiligheidsregio's van februari 2016, opgesteld door de Brabantse Veiligheidsregio's (hierna: de Beleidsregels). Met name is de bocht ter hoogte van [locatie 1] te smal, waardoor één van de twee vereiste toegangswegen niet bruikbaar is. Uit een testrit van de brandweer bij de voorbereiding van dit plan en een brand op 24 oktober 2018 is dat gebleken. [appellant] en anderen verwijzen naar een getuigenverklaring waarin staat dat de brandweer bij de brand in de bocht klem was gereden en vervolgens achteruit moest rijden en keren. Ook is de weg volgens hen ongeschikt; een deel is onverhard. Bovendien is het onverharde deel ter hoogte van [locatie 1], anders dan de raad stelt, geen openbare weg, maar eigendom van [appellant A]. Dit is volgens [appellant] en anderen een privaatrechtelijke belemmering, omdat [appellant A] geen toestemming zal verlenen om de weg aan te passen. [appellant] en anderen verwijzen in dit verband naar een aan [appellant A] opgelegde last onder dwangsom om een geplaatst bord met het opschrift "eigen weg" te verwijderen en verwijderd te houden en de weg te herstellen door de aanwezige beplanting (waaronder de haag), de brievenbus en de trottoirband(en) te verwijderen, zodanig dat wordt voldaan aan de Beleidsregels. De last onder dwangsom is door het gemeentebestuur herroepen naar aanleiding van het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar.

5.1.    De raad heeft aan het plan het advies van de Brandweer Midden- en West-Brabant van 21 december 2018 ten grondslag gelegd. Dit advies is als bijlage 7 bij de plantoelichting gevoegd. In het advies staat dat de wegen in het plangebied moeten voldoen aan de criteria zoals opgenomen in hoofdstuk 2 Bereikbaarheid hulpdiensten uit de Beleidsregels. In de Beleidsregels is bepaald dat het plangebied toegankelijk dient te zijn voor hulpverleningsvoertuigen. Om een goede bereikbaarheid te waarborgen dient een aantal uitgangspunten in acht te worden genomen. Daaronder valt onder andere dat de minimale doorgangsbreedte 3,5 m bedraagt. Geadviseerd wordt om ruimtelijke plannen ter advisering over bereikbaarheid voor te leggen aan de Brandweer Midden- en West-Brabant. Dit heeft de raad gedaan. In een e-mail van de Brandweer Midden- en West-Brabant wordt gesignaleerd dat de minimale vrije breedte van 3,5 m in de bocht ter hoogte van [locatie 1] niet wordt behaald vanwege de positionering van de schuur, de haag en brievenbus langs de weg. Uit een testrit is volgens de brandweer gebleken dat een blusauto de doorgang nauwelijks kan passeren. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de brandweer in een recent overleg te kennen heeft gegeven dat hij zich in geval van een calamiteit feitelijk toegang tot het plangebied zal verschaffen, al dan niet door het bord, haag en brievenbus in de berm ter hoogte van [locatie 1] te beschadigen.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957.

De Afdeling overweegt dat de bereikbaarheid van het plangebied in geval van een calamiteit wordt belemmerd door een bord, haag en brievenbus op gronden in eigendom van [appellant A] aan de [locatie 1]. Deze gronden liggen buiten het plangebied en hebben met het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Nieuw Borgvliet" de bestemming "Verkeer en verblijf" gekregen. Op grond van de planregels van dat bestemmingsplan zijn deze gronden onder meer bestemd voor wegen die deel uitmaken van een verblijfsgebied, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen en andere verkeersvoorzieningen met de bijbehorende bouwwerken, een en ander met dien verstande dat een weg uit ten hoogste twee rijstroken mag bestaan. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van de openbaarheid van deze weg heeft kunnen uitgaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een verzoek van [appellant A] om de weg aan de openbaarheid te onttrekken op 24 augustus 1982 door het gemeentebestuur is afgewezen. Niet gebleken is dat zich nadien omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan moet worden aangenomen dat de weg niet meer openbaar is. Dit wordt ook bevestigd in het besluit op bezwaar van 5 april 2022 tegen de last onder dwangsom. Daarin is overwogen dat de Klein-Molenbeek een openbare weg is als bedoeld in de Wegenwet, onder meer doordat de weg minimaal 30 jaar voor een ieder toegankelijk is geweest en in ieder geval niet afgesloten is geweest. In voornoemd besluit op bezwaar is weliswaar de last onder dwangsom herroepen omdat niet is komen vast te staan dat sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift, maar dat doet er niet aan af dat de raad van de openbaarheid van de weg heeft kunnen uitgaan. Dat [appellant A] ter hoogte van [locatie 1] privaatrechtelijk de eigendom van het onverharde gedeelte van de weg zou hebben, doet evenmin af aan het publiekrechtelijke karakter van openbaarheid van de weg. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering is dat verwezenlijking van het plan niet mogelijk is.

De breedte van de weg ter hoogte van de [locatie 1] is niet minimaal 3,5 m. In zoverre wordt niet voldaan aan de Beleidsregels. Gelet op de aard van de belemmering ter hoogte van de [locatie 1] en de toelichting van de raad dat de brandweer zich in geval van een calamiteit feitelijk toegang zal verschaffen tot het plangebied, overweegt de Afdeling dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat de breedte van de weg geen belemmering vormt. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat de weg ongeschikt is voor hulpvoertuigen omdat een deel onverhard is, overweegt de Afdeling dat de brandweer de hardheid van de weg niet als belemmering naar voren heeft gebracht en dus geen strijd oplevert met de Beleidsregels.

Voorts zal mogelijke schade aan eigendommen van [appellant A] zich alleen voordoen in geval van een uitzonderlijke situatie, zoals een calamiteit. De raad heeft het belang van de initiatiefnemer bij verwezenlijking van het plan zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant A] bij het gevrijwaard blijven van mogelijke schade aan eigendommen op de openbare weg in geval van een calamiteit. Daarbij is van belang dat schade zoveel als mogelijk voorkomen dient te worden. Dat is mogelijk, maar vergt een geven en nemen van zowel het college als [appellant A].

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat het plangebied bereikbaar is voor hulpdiensten in geval van een calamiteit. Het betoog slaagt niet.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

6.       [appellant] en anderen betogen dat de planregels geen waarborgen bevatten dat aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt voldaan die de raad van belang heeft geacht. Zij wijzen in dit verband erop dat het plan volgens deze voorwaarden niet in strijd mag zijn met de landschappelijke waarden in het gebied en dat het plan geen afbreuk mag doen aan het bestaande groene, bosrijke karakter van het gebied. Het plan bevat volgens hen onvoldoende waarborgen dat aan deze voorwaarden zal worden voldaan. Zij stellen ook dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing afhankelijk is gesteld van een door het gemeentebestuur goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan, terwijl het volgens hen aan de raad is om te beoordelen of sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

6.1.    In de plantoelichting staat dat voor de haalbaarheid van het plan een stedenbouwkundige studie is gemaakt. De uitkomsten daarvan zijn besproken in een ambtelijke verkenning uit 2018, waarvan het verslag is toegevoegd als bijlage 8 bij de plantoelichting. Daaruit is gebleken dat een verdichting van de zuidrand van de wijk Nieuw-Borgvliet uit stedenbouwkundig oogpunt mogelijk is, mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Er moet onder meer worden gezorgd voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Het toevoegen van nieuwe woningen mag ook niet leiden tot afbreuk aan het bestaande, groene, bosrijke karakter van het gebied. De raad stelt dat is gewaarborgd dat aan deze voorwaarden wordt voldaan en heeft daarvoor met het wijzigingsbesluit in artikel 4.3, onderdeel c, van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.2.    Artikel 4.3, onderdeel c, van de planregels luidt:

"c. Voorwaardelijke verplichting zorgvuldige landschappelijke inpassing

1. Binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunningen voor de realisatie van de woningen op de percelen dient op elke afzonderlijke perceel uitvoering te zijn gegeven aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing overeenkomstig een door het college goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan;

2. het is verboden de voor "Wonen" aangewezen gronden te (laten) gebruiken op een wijze die inbreuk maakt op een duurzaam beheer en instandhouding van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke inpassing."

6.3.    In artikel 4.3, onderdeel c, van de planregels wordt verwezen naar een door het college van burgemeester en wethouders nog op te stellen landschappelijk inpassingsplan. Naar het oordeel van de Afdeling is daarmee onvoldoende verzekerd dat het plan voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden dat het plan zorgt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing en niet leidt tot afbreuk aan het bestaande groene, bosrijke karakter in het plangebied. Bovendien wordt de in artikel 4.3, onderdeel c, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting afhankelijk gesteld van een nadere afweging van het college van burgemeester en wethouders, zonder dat daartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De Afdeling volgt de raad dan ook niet in de stelling dat kon worden volstaan met een voorwaardelijke verplichting waarbij wordt verwezen naar een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd, nog op te stellen landschappelijke inpassingsplan. Dit klemt te meer nu de raad de in het verslag van de ambtelijke verkenning uit 2018 opgenomen stedenbouwkundige randvoorwaarden dusdanig belangrijk heeft gevonden dat het plan uit stedenbouwkundig oogpunt alleen in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht als het plan aan die voorwaarden voldoet. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van [appellant] en anderen dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat een landschappelijk inpassingsplan kon worden gemist. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

Verkeersveiligheid

7.       [appellant] en anderen voeren aan dat het plan leidt tot verkeersonveilige situaties in en rondom het plangebied. Dit komt volgens hen door de smalle doorgang naar de Klein-Molenbeek, de aanwezigheid van één rijstrook zonder berm of stoep, het bochtige parcours, het gebrek aan zicht op eventueel tegemoetkomend verkeer en doordat een deel van de weg onverhard is.

7.1.    In de plantoelichting staat dat de bestaande en voorziene woningen aan Klein-Molenbeek bereikbaar zijn via de Albert Cuijpstraat en via de Klein Molenbeekseweg. Het plan voorziet in een toename van het aantal woningen aan de Klein-Molenbeek van 10 naar 14. De totale hoeveelheid verkeer op de Klein-Molenbeek als gevolg van het plan bedraagt 70 motorvoertuigen per etmaal en wordt door de raad aanvaardbaar geacht.

Weliswaar is de doorgang naar de Klein-Molenbeek smal, kan tegemoetkomend verkeer elkaar niet passeren en is de betreffende weg onverhard, maar het plan leidt naar het oordeel van de Afdeling tot een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen in het plangebied. Gelet daarop en de door de raad gegeven toelichting ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie.

Het betoog slaagt niet.

Privacy

8.       [appellant] en anderen voeren aan dat hun privacy wordt aangetast door het plan. De woningen zijn voorzien op korte afstand van de woningen van [appellant] en anderen en volgens hen zal er vanaf de nieuwe woningen vrij inzicht zijn op hun percelen. Voor [appellant A] geldt ook dat zijn perceel veel lager is gelegen dan de meest zuidelijke woningen. [appellant] en anderen stellen dat er ten onrechte een goede landschappelijke inpassing ontbreekt die hun privacy moet beschermen.

8.1.    [appellant] woont aan de [locatie 2] ten zuiden van het plangebied. De kortste afstand vanaf zijn woonperceel tot één van de in het plan voorziene woningen bedraagt ongeveer 8 m.

[appellant A] woont aan de [locatie 1] ten zuiden van het plangebied. De kortste afstand vanaf zijn woonperceel tot één van de in het plan voorziene woningen bedraagt ongeveer 13 m.

[appellant B] woont aan de [locatie 3] ten noorden van het plangebied. De kortste afstand vanaf zijn woonperceel tot één van de in het plan voorziene woningen is ongeveer 16 m.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling leidt het plan tot enige aantasting van de privacy van [appellant] en anderen. Het is niet uitgesloten dat het plan tot enige inkijk vanuit de voorziene woningen in de bestaande woonerven van [appellant] en anderen zal leiden. De Afdeling neemt echter in aanmerking dat er in de bestaande situatie al woningen zijn op korte, vergelijkbare afstand van de woningen van [appellant] en anderen. Gelet op de ligging van het plangebied, in een bebouwde omgeving, ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen concluderen dat de in het plan voorziene woningen niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant] en anderen.

Het betoog slaagt niet.

Afwatering

9.       [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare wateroverlast in de omgeving van het plangebied. [appellant] en anderen voeren aan dat in de voorbereiding van het plan problemen zijn gesignaleerd wat betreft afwatering, maar dat dat verder niet is onderzocht. Zij wijzen in dit verband op een motie van de raad van 24 september 2020. Daarin is ten aanzien van het ontwerpplan opgemerkt dat aanpassingen aan de Klein-Molenbeek noodzakelijk zijn, waaronder een aanpak van de wegstructuur en afwatering die passend is voor de huidige en toekomstige situatie.

Voorts verwijzen [appellant] en anderen naar het rapport "Gevolgonderzoek hydrologische situatie. In relatie tot bestemmingsplan Klein Molenbeek 4 en 9 te Bergen op Zoom" van 25 februari 2022, opgesteld door adviesbureau HSO, in opdracht van [appellant] en anderen (hierna: het HSO-rapport). Uit het HSO-rapport volgt volgens hen dat de bestaande afwateringsproblematiek als gevolg van het plan substantieel zal toenemen.

9.1.    In paragraaf 4.5 van de plantoelichting staat dat de oppervlakte van een bouwvlak van elke in het plan voorziene woning ongeveer 300 m2 bedraagt. Voor vier nieuwe woningen betreft dit een maximale toename van 1.200 m2. De totale kavelomvang van het plangebied is ongeveer 2 ha en bestaat grotendeels uit privaat groen. Deze functie zal grotendeels blijven bestaan, zodat het afstromende regenwater van de bebouwing in de uit zandgrond bestaande bodem kan blijven infiltreren. Verder staat er dat het Waterschap Brabantse Delta bij planwijzigingen met een toename van verharding kleiner dan 2.000 m2 een algemene beleidsregel hanteert om geen aanvullende maatregelen voor berging of buffering van water te treffen of noodzakelijk te achten. Volgens het waterschap heeft het plan zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht geen gevolgen voor het (grond)water in vergelijking met het voorgaande plan, aangezien de bestemmingen ongewijzigd blijven voortbestaan. Het waterschap heeft op 26 april 2019 een positief wateradvies afgegeven over het plan.

Tussen partijen is niet in geschil dat in de bestaande situatie ter plaatse van de [locatie 1] wateroverlast voorkomt als gevolg van afstromend hemelwater van de hoger gelegen gronden. Ter zitting is komen vast te staan dat het water via de weg op de lager gelegen percelen, waaronder de [locatie 1], terecht komt. De Afdeling volgt [appellant] en anderen niet in de stelling dat de bestaande wateroverlast aan de [locatie 1] substantieel zal toenemen als gevolg van de voorziene woningen. Het HSO-rapport bevat naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten om aan het positief advies van het waterschap te twijfelen. Bovendien is in het HSO-rapport uitgegaan van 1.400 m2 extra bebouwd oppervlak, terwijl het plan volgens de plantoelichting leidt tot een toename van maximaal 1.200 m2. Verder staat in het HSO-rapport dat de wateroverlast voornamelijk optreedt na een hevige regenval en dat de situatie als gevolg van de huidige klimaatverandering negatief zal worden beïnvloed. De gevolgen van klimaatverandering bij de gronden van [appellant] en anderen staan naar het oordeel van de Afdeling echter los van het voorliggende bestemmingsplan.

Voor zover [appellant] en anderen verwijzen naar de motie van de raad van 24 september 2020, overweegt de Afdeling dat daarin is onderkend dat de bestaande hydrologische situatie in de omgeving van het plangebied moet worden verbeterd door de wegstructuur en afwatering te verbeteren en zo nodig het perceel aan de [locatie 1], Klein-Molenbeek 11 en de weg te splitsen. Anders dan [appellant] en anderen stellen, volgt daaruit niet dat het plan een negatieve invloed heeft op de bestaande hydrologische situatie. Daarnaast geldt dat een motie en de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis is in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester van wethouders. Een motie leidt tot niet tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht dient te nemen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2951, onder 3.2.

Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare wateroverlast in de omgeving van het plangebied. Het betoog slaagt niet.

Buisleidingen

10.     [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend aan de gronden ter plaatse van het meest zuidelijk gelegen bouwvlak in het plangebied. Vanwege een zogenoemde buisleidingenstraat is ter plaatse van die gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Leiding" toegekend. In het voorliggende plan is aan die gronden de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - buisleidingenstraat" toegekend en geldt een bouwverbod, behalve voor bouwwerken ten dienste van de buisleidingenstraat. Hierdoor is het plan volgens [appellant] en anderen niet uitvoerbaar. Verder voeren zij aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen bij het beoordelen van het groepsrisico uit oogpunt van externe veiligheid in verband met de aanleg van buisleidingen.

10.1.  Artikel 9.4.1 van de planregels luidt: "Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - buisleidingenstraat" zijn de gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd als veiligheidszone als gevolg van de buisleidingenstraat.

Artikel 9.4.2 luidt: "Ter plaats van de aanduiding "vrijwaringszone - buisleidingenstraat" is het verboden om binnen een zone van 55 meter, gemeten vanaf de rand van de onder artikel "Leiding - Leidingstrook" bedoelde bestemming, een beperkt kwetsbaar en/of een kwetsbaar object te bouwen."

Artikel 9.4.3 luidt: "Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van hetgeen bepaald is in 8.3.2 (lees: 9.4.2) mits het afwijken niet in strijd is met de belangen van de binnen het naastgelegen bestemmingsvlak gelegen leiding, alsmede de veiligheid van de personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord."

Artikel 9.4.4 luidt: "Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de buisleidingenstraat omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen."

10.2.  Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone - Buisleidingenstraat". Deze gronden zijn bestemd als veiligheidszone als gevolg van een buisleidingenstraat. Volgens de plantoelichting ligt de meest zuidelijk gelegen woning in het plangebied binnen de zone van de buisleidingenstraat. In par. 5.7 van de plantoelichting is met betrekking tot het aspect externe veiligheid een afweging gemaakt per risicobron, waaronder een buisleiding waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. In par. 5.7.4 is uiteengezet dat er binnen de buisleidingenstraat vijf leidingen zijn waarvan het invloedsgebied over het plangebied reikt. Voor het beoordelen van de invloed van deze buisleidingen heeft de raad zich mede gebaseerd op de rapporten "QRA hogedruk aardgas buisleidingen. Gemeente Bergen op Zoom t.b.v. bestemmingsplan Buitengebied Oost" van 24 september 2015, en de "Standaard Verantwoording Groepsrisico. Gemeente Bergen op Zoom" van 20 april 2017, beiden opgesteld door Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. De conclusie van de raad op basis van deze rapporten is dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt en het groepsrisico als gevolg van het plan niet significant of noemenswaardig zal toenemen.

De Afdeling overweegt dat in artikel 9.4.3 van de planregels een bevoegdheid is opgenomen om bij een omgevingsvergunning van het in artikel 9.4.2 van de planregels opgenomen bouwverbod af te wijken, mits dat niet in strijd is met de belangen van de binnen het naastgelegen bestemmingsvlak gelegen leiding, alsmede de veiligheid van de personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord. Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat uit een oogpunt van externe veiligheid bij het beoordelen van het groepsrisico onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen, overweegt de Afdeling dat het groepsrisico moet worden verantwoord bij de verlening van de in artikel 9.4.3 van de planregels bedoelde omgevingsvergunning. In hetgeen [appellant] en anderen hebben gesteld ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in artikel 9.4.3 van de planregels omgevingsvergunning niet kan worden verleend en het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Bouwschade

11.     [appellant] en anderen stellen dat het bouwverkeer door de gebrekkige verkeerssituatie buitenproportionele overlast en schade aan de weg Klein-Molenbeek en daaraan grenzende groenvoorzieningen in de tuinen van omwonenden zal veroorzaken.

11.1.  Voor zover [appellant] en anderen vrezen voor schade aan de weg Klein-Molenbeek en hun woonpercelen, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure in beginsel niet aan de orde komen. Dat is alleen anders als de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien hij op voorhand had moeten inzien dat het plan vanwege de bouwwerkzaamheden en de daardoor te verwachten schade financieel niet uitvoerbaar zou zijn. Daarvan is niet gebleken. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het plan vanwege de bouwwerkzaamheden financieel niet uitvoerbaar zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Relativiteitsvereiste

12.     Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt, behoeft het betoog van [partij] dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.

Conclusie

13.     Het beroep tegen de besluiten 17 december 2020 en 16 december 2021 is gegrond. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. De bestreden besluiten moeten worden vernietigd.

Opdracht

14.     De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. De Afdeling geeft de raad mee om in het nieuw te nemen besluit alsnog een landschappelijk inpassingsplan op nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige randvoorwaarden dat het plan zorgt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing en niet leidt tot afbreuk aan het bestaande groene, bosrijke karakter in het plangebied. Verder geeft de Afdeling mee om via een voorwaardelijke verplichting te verzekeren dat het bij recht toegestane gebruik alleen is toegestaan bij uitvoering en instandhouding van het op te stellen landschappelijk inpassingsplan.

Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

Proceskosten

15.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen op Zoom van 17 december 2020 waarbij het bestemmingsplan "Klein Molenbeek 4 en 9" is vastgesteld gegrond;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen op Zoom van 16 december 2021 waarbij de planregels van het bestemmingsplan "Klein-Molenbeek 4 en 9" gewijzigd zijn vastgesteld gegrond;

III.      vernietigt de onder I. en II. vermelde besluiten;

IV.     draagt de raad van de gemeente Bergen op Zoom op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V.      veroordeelt de raad van de gemeente Bergen op Zoom tot vergoeding van bij [appellant] en anderen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Bergen op Zoom aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.K. El-Wanni, griffier.

w.g. Wortmann
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. El-Wanni
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022

911