Uitspraak 202202334/2/R3


Volledige tekst

202202334/2/R3.
Datum uitspraak: 26 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Den Haag,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2022 in zaak nr. 22/301 en 22/300 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 heeft het college geweigerd om aan [verzoeker] omgevingsvergunning te verlenen voor het splitsen van de woning aan de [locatie] in Den Haag.

Bij besluit van 1 december 2021 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2022, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Remeijer-Schmitz, zijn verschenen.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

1.       In verband met een civielrechtelijke zaak dreigt voor [verzoeker] dat hij zijn woning aan de [locatie] in Den Haag noodgedwongen zal moeten verkopen. [verzoeker] wil dat voorkomen door de woning te splitsen en alleen het gesplitste deel te verkopen, zodat hij zelf in het andere deel kan blijven wonen.

Splitsing van de woning is in strijd met het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboschkwartier". Het college heeft een omgevingsvergunning voor afwijking van dit bestemmingsplan geweigerd, kort gezegd omdat voor splitsing is vereist dat er in voldoende parkeerruimte op eigen terrein wordt voorzien. Dat was hier niet het geval en er werd ook niet elders in de vereiste parkeerruimte voorzien.

2.       In de voorlopige voorzieningenprocedure is gebleken dat [verzoeker], zoals blijkt uit een door hem overgelegde huurovereenkomst, inmiddels wel een parkeerplaats elders heeft gehuurd en het college daarover op 25 april 2022 een voorlopig standpunt heeft ingenomen. Op de zitting heeft het college naar voren gebracht dat er daarmee in beginsel geen obstakel meer is om de omgevingsvergunning voor het splitsen van de woning alsnog te verlenen. Daarvoor zou [verzoeker] wel nog aan enkele voorwaarden moeten voldoen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek hierop aangehouden en aangedrongen op nader overleg tussen [verzoeker] en het college. De voorzieningenrechter heeft het college gevraagd om uiterlijk 1 juli 2022 te berichten over het resultaat van het overleg. Dat bericht is niet gekomen.

3.       Uit telefonische informatie die van het college is verkregen op 7 juli 2022 bleek dat de omgevingsvergunning naar verwachting op zeer korte termijn alsnog zou kunnen worden verleend.

4.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter bij brieven van 12 juli 2022 en 15 juli 2022 meegedeeld dat afspraken over het verlenen van de omgevingsvergunning zijn gemaakt, maar dat deze nog altijd niet is verleend. Zonder deze omgevingsvergunning zal hij op zeer korte termijn gedwongen zijn tot verkoop van de gehele woning.

5.       Het college deelt in zijn reactie van 21 juli 2022 mee dat het volgens hem niet in verzuim is, nu het eerdere besluit om de omgevingsvergunning te weigeren in beroep in stand is gebleven. Volgens het college dient het voor rekening en risico van [verzoeker] te blijven dat hij pas in hoger beroep actie heeft ondernomen om aan de voorwaarden voor vergunningverlening te voldoen. Het college geeft aan dat het ernaar streeft om binnen drie weken of zoveel eerder als mogelijk is alsnog de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

6.       De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals op de zitting is besproken, het aan het college was om op korte termijn te bezien of de gevraagde vergunning alsnog kan worden verleend. Daarbij heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat [verzoeker] spoedeisend belang heeft bij een besluit hierover. Dat het college geen schuld heeft aan de persoonlijke omstandigheden die tot deze spoed leiden, maakt dat niet anders. Uit de telefonische en schriftelijke mededelingen van het college is niet gebleken dat er vanaf 7 juli 2022 nog wezenlijke belemmeringen waren, of daarna zijn gerezen, om een besluit te nemen. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter de termijn van nog eens drie weken die het college in zijn brief van 21 juli 2022 noemt, te lang. De voorzieningenrechter zal daarom beslissen dat het college het te nemen besluit over het al dan niet alsnog verlenen van de door [verzoeker] gewenste omgevingsvergunning voor splitsing van de woning, uiterlijk op 2 augustus 2022 bekendmaakt.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag uiterlijk op 2 augustus 2022 een besluit over het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning aan [verzoeker] voor het splitsen van de woning aan de [locatie] in Den Haag bekendmaakt;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Daalder
voorzieningenrechter

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022

727