Uitspraak 202202881/1/V1 en 202202881/2/V1


Volledige tekst

202202881/1/V1 en 202202881/2/V1.
Datum uitspraak: 25 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 6 mei 2022 in zaak nr. NL22.2664 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend. De vreemdeling heeft daar desgevraagd op gereageerd.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, onder 4.2 tot en met 4.5, over de situatie in Italië voor statushouders). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Bijloos
voorzieningenrechter

w.g. Beerse
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022

382-886