Uitspraak 202104613/1/V3


Volledige tekst

202104613/1/V3.
Datum uitspraak: 25 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 juni 2021 in zaak nr. 21/1100 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 31 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       Deze zaak gaat over de weigering om de vreemdeling een verblijfsdocument te verstrekken, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij besluit van 14 maart 2022 heeft de staatssecretaris een nieuwe aanvraag om afgifte van dit document ingewilligd. De vreemdeling betoogt dat dit besluit het belang bij het hoger beroep in deze zaak niet aantast, omdat de uitkomst van het hoger beroep invloed heeft op de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht.

2.       De Afdeling is van oordeel dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij het hoger beroep. Rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan ontstaat immers van rechtswege en is niet afhankelijk van een besluit van de staatssecretaris, aangezien die niet bevoegd is om de ingangsdatum hiervan vast te stellen (uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145, onder 8). De uitkomst van het hoger beroep heeft dus geen invloed op de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht.

3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II.       veroordeelt staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022

47-982