Uitspraak 202106319/1/R4


Volledige tekst

202106319/1/R4
Datum uitspraak: 27 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Aalten, en anderen,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Kern Aalten 2011, wijziging [locatie 1]-[locatie 2]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2022, waar het college, vertegenwoordigd door I.J. van der Hoogte en M. Oldenboom, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan ziet op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Aalten. [partij A] is de eigenaar van deze percelen en hij wenst hier een woning te realiseren.

In het bestemmingsplan "Kern Aalten 2011" was hier de bestemming "Wonen - Woonwagenstandplaats" opgenomen. Deze gronden waren op grond van de planregels van dat bestemmingsplan onder meer bestemd voor maximaal 2 woonwagenstandplaatsen. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan een wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan, waarmee, tegemoet komend aan de wensen van de derdebelanghebbende [partij A], de bestemming wordt gewijzigd naar de bestemming "Wonen", waarbinnen geen woonwagens meer bij recht zijn toegestaan, maar wel een woning.

2.       [appellant] en anderen wonen in Aalten, op meer dan 500 m van het plangebied. Zij kunnen zich niet ermee verenigen dat als gevolg van het wijzigingsplan, planologisch gezien, twee woonwagenstandplaatsen verloren gaan.

Ontvankelijkheid van het beroep

3.       De Afdeling ziet zich, mede gezien het standpunt van [partij A] in zijn schriftelijke uiteenzetting dat [appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn, gesteld voor de vraag of het beroep ontvankelijk is. Hierover wordt het volgende overwogen.

4.       In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen wonen op een afstand van meer dan 500 m van het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt, is deze afstand, naar het oordeel van de Afdeling, te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Dit brengt met zich dat de ruimtelijke gevolgen van het wijzigingsplan geen aanknopingspunten geven om [appellant] en anderen als belanghebbenden aan te merken.

Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat zij in een woonwagen willen gaan wonen, en zich daarom verzetten tegen het, planologisch gezien, verdwijnen van woonwagenstandplaatsen, merkt de Afdeling op dat [appellant] en anderen geen eigenaar of rechthebbende zijn van de aan de orde zijnde percelen. Het is niet aannemelijk dat, indien het voorliggende wijzigingsplan geen doorgang vindt, dit ertoe zou leiden dat [appellant] en anderen zich hier zouden kunnen vestigen in een woonwagen, gelet op de eigendomssituatie van de betreffende percelen. Hierbij betrekt de Afdeling dat [partij A] in zijn schriftelijke uiteenzetting erop heeft gewezen dat [appellant] en anderen geen aanspraak kunnen maken op de hier aan de orde zijnde particuliere grond. Een louter voornemen om zich ergens te vestigen zonder dat daaraan een begin van uitvoering is gegeven, is onvoldoende om belanghebbende te kunnen zijn. De belangen van [appellant] en anderen zijn in zoverre slechts op indirecte wijze bij het bestreden besluit betrokken, zodat ook in dat opzicht geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit bestaat.

Gelet op het vorenstaande zijn [appellant] en anderen geen belanghebbenden bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zoals [partij A] terecht heeft aangevoerd.

5.       De Afdeling ziet zich vervolgens (gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 en hetgeen de Afdeling daarover heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953) gesteld voor de vraag of de omstandigheid dat [appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het wijzigingsplan tot de conclusie dient te leiden dat zij geen beroep kunnen instellen tegen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan. Hierover wordt het volgende overwogen.

Bij de uitspraak van 4 mei 2021, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van 14 januari 2021 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, of dat verschoonbaar heeft nagelaten, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

De Afdeling merkt op dat het hier aan de orde zijnde geval anders is dan de situatie in de uitspraak van 4 mei 2021. In deze zaak hebben [appellant] en anderen geen zienswijze over het ontwerpbesluit ingediend. Er is verder niet gebleken dat het niet indienen van een zienswijze [appellant] en anderen redelijkerwijs niet kan worden verweten. [appellant] en anderen hebben zich zodoende pas in beroep gericht tegen het wijzigingsplan, waarbij zij geen belanghebbenden zijn. De Afdeling ziet in het arrest van 14 januari 2021 geen aanknopingspunten dat het niet zijn van belanghebbende bij het wijzigingsplan in een dergelijke situatie niet in beroep mag worden tegengeworpen.

Conclusie

6.       Het vorenstaande betekent dat [appellant] en anderen als niet-belanghebbenden geen beroep kunnen instellen tegen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De Afdeling zal daarom het beroep niet inhoudelijk behandelen.

Ten overvloede merkt de Afdeling op dat - in een geval van een ontvankelijk beroep - alleen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan ter toetsing had gestaan, zodat de wens van [appellant] en anderen om elders in de gemeente Aalten een woonwagenstandplaats te bemachtigen (en het door hen gestelde over het zogenoemde afstammingsbeginsel), in deze procedure ook dan niet aan de orde had kunnen komen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De Afdeling merkt verder op dat [partij A] een proceskostenformulier heeft ingediend. De Afdeling begrijpt dit zo dat [partij A] wil dat de Afdeling [appellant] en anderen veroordeelt in de proceskosten die [partij A] als derde-partij heeft gemaakt. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kunnen natuurlijke personen slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is geen sprake, zodat er ook in zoverre geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022

418.