Uitspraak 202202436/2/R3


Volledige tekst

202202436/2/R3.
Datum uitspraak: 18 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Zwolle,

en

de raad van de gemeente Zwolle,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadshagen I, uitbreiding winkelcentrum" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 5 juli 2022, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. M.J.A. Arts, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd ing. G. Boekhout en mr. A.F. Devilee, bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en bijgestaan door mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in uitbreiding van winkelcentrum Stadshagen.

3.       De rijwielzaak "[verzoekster]" is gevestigd direct grenzend aan het plangebied aan de [locatie] in het bestaande deel van winkelcentrum Stadshagen. [verzoekster] heeft beroep ingesteld, omdat zij vreest haar rijwielzaak niet langer bereikbaar zal zijn voor fietsers. Ook vreest zij dat de bestaande bevoorradingsroute via de Overtoom/Belvédèrelaan niet langer zal doorlopen tot aan de winkel als gevolg van het plan.

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat [partij] en anderen op basis van het bestemmingsplan een aanvraag wil indienen om verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de uitbreiding van het winkelcentrum. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

5.       [verzoekster] is het niet eens met het in paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting beschreven uitgangspunt dat het bestaande voetgangersgebied wordt uitgebreid met een deel van de Belvédèrelaan gelegen tussen het bestaande en het nieuwe gedeelte van het winkelcentrum. Haar winkel is dan niet meer bereikbaar voor fietsers. Dit leidt volgens haar tot een verlies van klanten. Ook vreest zij dat de bevoorrading van haar rijwielzaak zal worden bemoeilijkt.

6.       Op de verbeelding is aan de Belvédèrelaan gelegen tussen het bestaande en het nieuwe gedeelte van het winkelcentrum de bestemming "Verkeer - Erftoegangsweg" toegekend. Deze gronden zijn op grond van artikel 7, lid 7.1, van de planregels onder meer bestemd voor erftoegangswegen, voetpaden, fietspaden en fiets/brompaden.

7.       Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat [verzoekster] op basis van de passage in paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting vreest dat het gedeelte van de Belvédèrelaan, gelegen tussen het bestaande en het nieuwe gedeelte van het winkelcentrum, voetgangersgebied wordt, volgt dit niet uit de planregels en de verbeelding. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan en daaruit volgt dat het gedeelte van de Belvédèrelaan is bestemd voor voetpaden, maar ook voor erftoegangswegen, fietspaden en fiets/brompaden. Het plan laat dus nog ruimte voor diverse invullingen van het openbaar gebied. Wat hierover in de plantoelichting staat is niet juridisch bindend. [partij] heeft ter zitting toegelicht dat zij het voornemen heeft om in september 2022 een omgevingsvergunning voor bouwen aan te vragen op grond van dit plan. Afhankelijk van hoe het definitieve bouwplan eruit komt te zien zal vervolgens worden bezien of het wenselijk is om daadwerkelijk over te gaan tot uitbreiding van het voetgangersgebied. De eventuele uitbreiding van het voetgangersgebied zal dan worden geregeld in een verkeersbesluit. In de belangenafweging over een verkeersbesluit moeten de door [verzoekster] gevreesde nadelige gevolgen worden meegewogen. Belanghebbenden kunnen tegen een verkeersbesluit rechtsmiddelen aanwenden. Het al dan niet uitbreiden van het voetgangersgebied valt echter buiten het bereik van deze bestemmingsplanprocedure. Daarom verwacht de voorzieningenrechter dat het betoog van [verzoekster] niet zal slagen in de bodemprocedure.

8.       Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022

646