Uitspraak 202203457/2/R3


Volledige tekst

202203457/2/R3.
Datum uitspraak: 18 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Bruchterveld, gemeente Hardenberg,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2022 in zaak nrs. 22/739 en 22/759 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2021 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding gelast om met het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" van 2 december 2014 (hierna: het bestemmingsplan) strijdige activiteiten, bestaande uit het bedrijfsmatig fokken van honden, op zijn perceel [locatie] te Bruchterveld (hierna: het perceel) uiterlijk 30 november 2021 te beëindigen. Indien niet binnen de daartoe gestelde termijn aan de last is voldaan, wordt een bedrag van € 1.000,00 euro per overtreding verbeurd tot een maximum van €12.000,00.

Bij besluit van 24 maart 2022 heeft het college het door [verzoeker] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2021 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 juni 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 5 juli 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Steinraht, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] huurt een woning op het perceel [locatie] te Bruchterveld. Op 22 juli 2021 is door een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat [verzoeker] een bedrijfsmatig gerunde hondenfokkerij op het perceel heeft. Bij brief van 16 augustus 2021 heeft het college aan [verzoeker] een vooraankondiging gestuurd dat handhavend zal worden opgetreden, omdat bedrijfsmatige hondenfok-activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan, waarin het perceel is bestemd als "Agrarisch met waarden - Besloten veenontginninglandschap". Per mail heeft [verzoeker] op deze vooraankondiging zijn zienswijze gegeven. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor vermeld onder "Procesverloop".

3.       De relevante regels van het bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Spoedeisend belang

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat de begunstigingstermijn inmiddels is verstreken en dat [verzoeker] momenteel van rechtswege dwangsommen verbeurt. Gelet hierop heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Overtreding?

5.       [verzoeker] betoogt dat de hondenfok-activiteiten in overeenstemming zijn met artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan. Het college stelt zich volgens hem dus ten onrechte op het standpunt dat sprake is van een overtreding. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank dit heeft miskend.

[verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er in ieder geval geen overtreding is voor zover het betreft een bebouwd oppervlak van 100 m² dat wordt gebruikt voor hondenfok-activiteiten. Dit is volgens [verzoeker] namelijk in ieder geval toegestaan als niet-agrarische nevenactiviteit op grond van artikel 5.1, aanhef en onder c, van regels van het bestemmingsplan.

5.1.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de uitspraak van de rechtbank terecht is overwogen dat een hondenfokkerij niet kan worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan en zoals gedefinieerd in artikel 1, aanhef, en onder 1.8. Hiertoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat honden geen agrarische producten zijn als bedoeld in de definitiebepaling van agrarisch bedrijf in het bestemmingsplan.

Het betoog van [verzoeker] dat een bebouwd oppervlak van 100 m² mag worden gebruikt voor hondenfok-activiteiten op grond van artikel 5.1, aanhef en onder c, van de planregels, volgt de voorzieningenrechter ook niet. Ter zitting is gebleken dat er geen agrarisch bedrijf op het perceel is gevestigd. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat de hondenfok-activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 1.80, van de planregels in een situatie als deze waarin op het perceel feitelijk geen agrarisch bedrijf als hoofdactiviteit wordt uitgeoefend. Dat op het perceel leegstaande agrarische gebouwen en een mest-installatie staan, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft verklaard dat op het perceel met inachtneming van de huidige regelgeving geen landbouwdieren kunnen worden gehouden. [verzoeker] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Concreet zicht op legalisatie?

6.       [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de hondenfok-activiteiten kunnen worden gelegaliseerd door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 5, lid 5.5.1, van de regels van het bestemmingsplan.

6.1.    In de uitspraak van de rechtbank staat dat het college heeft aangegeven dat het niet wil meewerken aan de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteiten van [verzoeker], omdat rondom het perceel meerdere woningen liggen, het perceel op relatief korte afstand ligt van de dorpsbebouwing van Bruchterveld en er meerdere klachten zijn ingediend over de hondenfok-activiteiten. Dit standpunt heeft het college ter zitting herhaald. Gelet hierop is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat er geen concreet zich op legalisatie bestaat.

Conclusie

7.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zullen de betogen van [verzoeker] niet slagen in de bodemprocedure. Daarom wordt het verzoek afgewezen. Bij de afwijzing van het verzoek neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het toewijzen van het verzoek slechts tot gevolg zou hebben dat [verzoeker] geen dwangsommen meer verbeurt en niet kan worden geconfronteerd met een invordering van verbeurde dwangsommen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. In zoverre heeft [verzoeker] alleen een financieel belang bij de verzochte voorziening om hangende de behandeling van de hoofdzaak geen dwangsommen te hoeven betalen. Uit de stellingen van [verzoeker] volgt niet dat dit een zodanig zwaarwegend financieel belang bij het treffen van de verzochte voorziening betreft dat hieraan een doorslaggevend gewicht in de belangenafweging moet worden toegekend.

Proceskosten

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022

646

BIJLAGE

REGELS BESTEMMINGSPLAN

Artikel 1

In deze regels wordt verstaan onder:

[…];

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;

[…];

1.80 nevenactiviteit:

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;

[…].

Artikel 5, lid 5.1

De voor ‘Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;

[…];

met daaraan ondergeschikt:

c. niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;

[…]."

Artikel 5, lid 5.5.1

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1, onder c en artikel 5.4, voor het toevoegen van niet-agrarische (bedrijfs)activiteiten aan een agrarisch bedrijf, in gebouwen, onder voorwaarde dat de toegevoegde activiteiten uitsluitend betrekking hebben op:

1. sociale, culturele, maatschappelijk, dag- en verblijfsrecreatieve en educatieve functies;

2. zorgfuncties, zoals een zorgboerderij;

3. bedrijven in categorie 1 en 2 van bijlage 8 Staat van bedrijfsactiviteiten, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven:

4. Internetwinkels, al dan niet in combinatie met de opslag van goederen.

Met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. als de niet-agrarische (bedrijfs)activiteiten plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, dan mag het brutovloeroppervlak niet meer bedragen dan 300 m2;

[…].