Uitspraak 202102525/1/R1


Volledige tekst

202102525/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Stichting De Bovenlanden Aalsmeer, gevestigd te Aalsmeer,

2.       [appellant sub 2] en anderen, wonend te Aalsmeer,

3.       [appellante sub 3], gevestigd te Aalsmeer,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Aalsmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Stichting De Bovenlanden Aalsmeer (hierna: de stichting), [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2] en [gemachtigde], [appellante sub 3], eveneens vertegenwoordigd door [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door ing. R. Luijendijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het gebied van het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020" ligt in de gemeente Aalsmeer tussen de Oude Spoordijk in het westen, de Ringvaart in het noorden, de mr. Jac Takkade in het oosten en de Hoge Dijk in het zuiden. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard en heeft als doel het beschermen en instandhouden van de karakteristieke kwaliteiten van het gebied en het tegengaan en reguleren van intensieve en verkeersaantrekkende functies. De stichting, [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 3] kunnen zich, op onderdelen, niet met het plan verenigen.

De stichting heeft volgens haar statuten als doel het bevorderen en het instandhouden van het karakteristieke landschapspatroon van het gebied de Aalsmeerse Bovenlanden en het verrichten van daarmee samenhangende handelingen. De stichting kan zich in het bijzonder niet verenigen met de bouwregels van artikel 16 van de planregels.

Het bestemmingsplan kent aan een deel van het perceel van [partij], aan de [locatie A], de bestemming "Maatschappelijk - Dierenopvang" toe. Aan de achtergelegen gronden van de [locatie A] kent het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" toe. [appellant sub 2] en anderen zijn omwonenden van het perceel. Zij kunnen zich niet verenigen met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang".

[appellante sub 3] is gevestigd aan de [locatie B] en voert gronden aan tegen de toegekende bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" aan het naburige, eveneens bij haar in gebruik zijnde perceel [locatie C].

Ontvankelijkheid van het beroep van de stichting

2.       De raad stelt zich op het standpunt dat de stichting geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Om die reden is het beroep van de stichting volgens de raad niet-ontvankelijk.

2.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

De Afdeling stelt vast dat aan een ieder de mogelijkheid is geboden om over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze naar voren te brengen en dat de stichting ook gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid. Daardoor is de vraag of de stichting belanghebbende is, in dit geval niet bepalend voor de ontvankelijkheid van het beroep. Alleen al daarom volgt de Afdeling de raad niet in zijn betoog dat het beroep van de stichting niet-ontvankelijk is.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroep van de stichting

Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp

4.       Het beroep van de stichting richt zich tegen een bepaling die in de planregels opgenomen is door een amendement. Volgens de stichting houdt de bepaling een dusdanige wijziging ten opzichte van het ontwerpplan in, dat de stichting de mogelijkheid geboden had moeten worden opnieuw een zienswijze naar voren te brengen.

4.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.

Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat de raad een wijziging heeft aangebracht in de planregels waarin het ter inzage gelegde ontwerpplan voorzag. In artikel 16.2.1, onder a, van de planregels heeft de raad de passage "…groter dan 1000 m2" vervangen door "…groter dan 200 m2". In artikel 16.2.1, onderdeel b, van de planregels heeft de raad de passage "…mag niet meer bedragen dan 6 m2" vervangen door "…mag niet meer bedragen dan 20 m2". Daarmee zijn de mogelijkheden om bebouwing aan te brengen op de gronden met de bestemming "Recreatie" toegenomen. Uit de verbeelding blijkt dat er een aantal gronden zijn met de bestemming "Recreatie". Het betreft echter een beperkt gedeelte van het totale plangebied. De Afdeling is mede in verband daarmee van oordeel dat deze wijziging van de planregels naar aard en omvang niet zo groot is dat een wezenlijk ander plan voorligt. Gelet daarop was de raad niet gehouden om, alvorens de planregel vast te stellen, eerst een gewijzigd ontwerp ter inzage te leggen.

Het betoog slaagt niet.

Toename illegale bewoning

5.       De stichting betoogt dat de raad artikel 16.2.1 van de planregels niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan. De raad heeft volgens de stichting onvoldoende rekening gehouden met illegale bewoning doordat met de vergroting van de bouwoppervlakte de feitelijke mogelijkheden voor bewoning ook toenemen. Deze toename van illegale bewoning in dit gebied kan bovendien nadelige precedentwerking hebben naar andere gebieden, aldus de stichting.

5.1.    Artikel 16.2.1, aanhef en onder a en b van de planregels, luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen mogen worden opgericht op recreatiekavels groter dan 200 m2;

b. de maximale oppervlakte per recreatiekavel mag niet meer bedragen dan 20 m2;

[…]"

Artikel 16.5.2, aanhef en onder a en b, luidt:

"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van vrijstaande (bij)gebouwen voor bewoning;

b. het gebruik van vrijstaande (bij)gebouwen voor recreatief nachtverblijf;

[…]"

5.2.    De raad heeft op de zitting toegelicht dat het doel van het amendement is meer ruimte te bieden voor opslag van tuinfaciliteiten en schuillocaties. Aldus zou het comfort en genot van de gebruiker verhoogd worden. Uit artikel 16.5.2, aanhef en onder a en b, van de planregels vloeit voort dat het gebruik van vrijstaande (bij)gebouwen voor bewoning en recreatief nachtverblijf niet is toegestaan op gronden met de bestemming "Recreatie". De omstandigheid dat de raad de bebouwingsmogelijkheden heeft vergroot ten opzichte van de mogelijkheden die waren voorzien in het ontwerpplan, maakt dit niet anders. Als artikel 16.5.2, aanhef en onder a en b, wordt overtreden en dus illegale bewoning of illegaal recreatief nachtverblijf plaatsvindt, dient daartegen in beginsel handhavend te worden opgetreden. Dit aspect kan niet aan de orde komen in deze zaak omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande kan ook de stelling van de stichting dat gevaar voor precedentwerking bestaat, geen doel treffen.

Het betoog slaagt niet.

Ontbreken voorzieningen

6.       De stichting betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de afwezigheid van nutsvoorzieningen zoals riolering en het ophalen van afval in het gebied. De menselijke activiteiten in het gebied zullen daardoor voor een toename van lozingen in het oppervlaktewater zorgen. Daarnaast is het gebied niet tot moeilijk bereikbaar voor hulpdiensten en daarom wordt niet voldaan aan de normen uit het Bouwbesluit 2012, aldus de stichting.

6.1.    De Afdeling overweegt dat een verbod op het lozen van stoffen in het oppervlaktewater is neergelegd in artikel 6.2, eerste lid van de Waterwet. Daarnaast borgt de Afvalstoffenverordening Aalsmeer 2013 de correcte inzameling van afval. Het niet naleven van de desbetreffende bepalingen kan in een handhavingsprocedure aan de orde komen. Deze beroepsprocedure gaat over het bestemmingsplan en die aspecten worden in dit kader niet beoordeeld.

De Afdeling overweegt verder dat de vraag of een eventuele omgevingsvergunning voor bouwen in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012, in de bestemmingsplanprocedure niet ter beoordeling staat. Deze vraag kan aan de orde komen in de procedure over een omgevingsvergunning. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat geen enkel bouwplan mogelijk is dat voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Het betoog slaagt niet.

Verstening

7.       Gelet op wat is besproken tijdens de zitting, begrijpt de Afdeling het beroep van de stichting op bovengemeentelijk beleid en beleid dat alleen geldt voor de gemeente zelf, zo dat in de in het plan voorziene verstening nadelige precedentwerking creëert voor andere gebieden en de uitvoering van bovengemeentelijk beleid door de verstening in het gedrang is. De verstening van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, is volgens de stichting in strijd met het beleid van de metropoolregio Amsterdam (MRA) en de verdere uitbreiding van de zogenoemde Groene As. Het desbetreffende beleid is erop gericht om groen-blauwe "stepping stones" te creëren waar de natuur meer ruimte krijgt. Door een dichtere bebouwingsdichtheid komt dit beleid in het gedrang, aldus de stichting. De stichting wijst ook op de Structuurvisie voor het gebied van de Uiterweg (hierna: structuurvisie). Het gebied waarop die visie betrekking heeft, is landschappelijk vergelijkbaar met het plangebied en daardoor dreigt door het voorliggende plan ook het gebied van de Uiterweg in aanmerking te komen voor een grotere bebouwingsdichtheid, zo betoogt de stichting.

7.1.    Volgens de raad komt het plangebied, mede door de nabijheid van dit gebied bij Schiphol, minder in aanmerking voor de groene-blauwe "stepping stones" van de Groene As. Hetgeen de stichting aanvoert biedt onvoldoende aanknopingspunten om daaraan te twijfelen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich verder op het standpunt mogen stellen dat de toename van de bebouwingsdichtheid in het plangebied op zichzelf geen nadelige gevolgen heeft voor het gebied van de structuurvisie, dit gezien de afstand tussen de beide gebieden en omdat de toename van de bebouwingsdichtheid slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling heeft. Voor zover de stichting vreest voor precedentwerking, wordt opgemerkt dat in deze procedure alleen het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020" aan de orde is. Als er ruimtelijke plannen worden opgesteld voor een ander gebied binnen de gemeente waardoor daar bepaalde ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kunnen bezwaren hiertegen aan de orde komen in de procedures die op die plannen zijn toegesneden. Overigens heeft de raad op de zitting aangegeven dat de gebieden in landschappelijk opzicht tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn, maar dat zich ook belangrijke verschillen voordoen. Zo heeft het gebied van de structuurvisie een sterkere binding met de Westeinderplassen dan het plangebied en ligt het verder van de luchthaven Schiphol. Daardoor trekt het een ander type recreanten en kent het grotere en meer luxueuze recreatieve voorzieningen. Er bestaat daarom geen reden om zonder meer aan te nemen dat de regeling van de bebouwingsmogelijkheden gelijkluidend zou moeten zijn.

Het betoog slaagt niet.

Cultuurhistorie

8.       Volgens de stichting is het amendement als onderdeel van het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. De stichting stelt zich in dat verband op het standpunt dat het toekomstperspectief voor de nog aanwezige trekheesterbedrijven wordt bedreigd door de mogelijkheden die het amendement biedt.

8.1.    In artikel 16.1 van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor recreatiekavels ten behoeve van dagrecreatie, het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden en (open) landschapsontwikkeling en is ter plaatse van de functieaanduiding "gemengd" een samenhangend recreatief steunpunt toegestaan. Trekheesterbedrijven zijn daarmee niet mogelijk op de gronden waaraan de raad de bestemming "Recreatie" heeft toegekend. Dit betekent dat de uitbreiding van de oppervlakte van de bebouwing van de recreatiekavels niet de trekheesterbedrijven kan bedreigen.

Het betoog slaagt niet.

Beroep van [appellant sub 2] en anderen

Aanduiding is niet vastgesteld door de raad

9.       [appellant sub 2] en anderen wijzen erop dat het plan, anders dan het ontwerpplan, aan het achterste gedeelte van het perceel [locatie A] - dat de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" heeft - de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" toekent. Volgens [appellant sub 2] en anderen steunt deze wijziging ten opzichte van het ontwerp niet op het "Amendement wijziging bestemming [locatie A]". Dit amendement gaat namelijk uitsluitend over de vervanging van artikel 14.1, onder a, van de planregels door "dierenverzorging van honden, katten en andere kleine huisdieren, zoals een trimsalon." Die bepaling is alleen van belang voor een ander deel van het perceel, dat de bestemming "Maatschappelijk - dierenopvang" heeft.

9.1.    Uit de overwegingen bij het raadsbesluit blijkt dat de raad het bestemmingsplan met bijbehorende bijlagen en toelichting voor zover hier van belang heeft vastgesteld overeenkomstig de bijgevoegde Staat van Wijzigingen, die in concept is opgesteld door het college van burgemeester en wethouders en deel uitmaakt van het voorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan dat het college aan de raad heeft gedaan. Uit de Staat van Wijzigingen blijkt dat de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" wordt toegevoegd aan de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" die geldt voor een deel van het perceel [locatie A] naar aanleiding van een zienswijze. Verder volgt uit de Staat van Wijzigingen dat aan de planregels van de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" wordt toegevoegd: "ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" is een dierenopvang en -verzorging van honden, katten en andere kleine huisdieren, zoals een dierenpension toegestaan". Het amendement - waartegen [appellant sub 2] en anderen op zichzelf geen bezwaar hebben - gaat over een ander deel van het perceel [locatie A]. Daarmee stelt de Afdeling vast dat de functieaanduiding en de mogelijkheden die deze biedt, los van het amendement door de raad zijn vastgesteld en aldus op de verbeelding van het plan en in de planregels terecht zijn gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting woon- en leefklimaat

10.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt voor een dierenopvang aan de gronden van de [locatie A], niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens [appellant sub 2] en anderen was op het perceel voorheen alleen de mogelijkheid voor een dierenverzorging mogelijk. Een dierenopvang is een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat dat de raad de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" niet aan een deel van deze gronden heeft mogen toekennen, aldus [appellant sub 2] en anderen. De raad heeft in het bijzonder geen rekening gehouden met de mogelijke geluidhinder die als gevolg van de dierenopvang zal optreden, zo betogen zij.

10.1.  Het perceel [locatie A] vormt een langwerpige strook van circa 250 meter. Het gedeelte dat het dichtstbij bij openbaar toegankelijk gebied ligt, heeft de bestemming "Wonen - Lintbebouwing". Aan de gronden daarachter is de bestemming "Maatschappelijk - Dierenopvang" toegekend. De gronden daarachter hebben de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang". Het restant van het perceel heeft de bestemming "Natuur". Het voorheen geldende bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005" kende aan de gronden de bestemmingen "Wonen", "Agrarische doeleinden" en "Natuur" toe. De gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden" hadden ook de functieaanduiding "dierenverzorging".

10.2.  Artikel 3.1, onderdeel j, van de planregels luidt:

"[…]

j. ter plaatse van de functieaanduiding "dierenopvang" is een dierenopvang en -verzorging honden, katten en andere kleine huisdieren, zoals een dierenasiel of dierenpension toegestaan."

Artikel 11.1, onderdeel g, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005" luidde:

"[…]

Ter plaatse waar dit op de plankaart als zodanig is aangegeven zijn de gronden mede bestemd voor:

[…]

g. dierenverzorging

[…]"

10.3.  De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020", anders dan het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005", niet alleen dierenverzorging maar ook dierenopvang toestaat op de gronden waarop [appellant sub 2] en anderen het oog hebben.

10.4.  Vast staat dat op de hier bedoelde gronden een bouwwerk staat dat in het verleden voor kortere of langere tijd als hondenkennel heeft gediend. De hondenkennel was destijds planologisch niet toegestaan, maar is in het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020" naar aanleiding van een zienswijze van [partij] alsnog als zodanig bestemd. In die zienswijze wijst [partij] erop dat de hondenkennel, anders dan het college eerder veronderstelde, nooit gesloopt is. De feitelijk aanwezige bebouwing van de hondenkennel ligt op de gronden met de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" dichtbij de gronden met de bestemming "Natuur". Ingevolge artikel 3.2.7, aanhef en onderdeel b, van de planregels is de maximale oppervlakte van de dierenopvang beperkt tot de oppervlakte van de huidige hondenkennel, te weten: 160 m2. Uit paragraaf 7.5 van de toelichting volgt dat de raad de richtafstanden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aanhoudt. Daarin is voor geluid een richtafstand van 100 meter vermeld buiten stedelijk gebied. In gemengd gebied geldt een richtafstand van 50 meter. De raad heeft zijn standpunt hierover verduidelijkt in reactie op een zienswijze van [appellant sub 2] en anderen. Omdat tussen het dichtstbijzijnde bouwvlak met een woonbestemming op een ander perceel en de hondenkennel een afstand van ongeveer 170 meter ligt, wordt volgens de raad aan de richtafstand van de brochure van de VNG voldaan. Daarbij gaat de raad ervan uit dat de omgeving gemengd gebied vormt.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op de bedrijvigheid in de omgeving op het standpunt mogen stellen dat het gaat om gemengd gebied. In verband daarmee heeft de raad verder het standpunt mogen innemen dat als gewaarborgd is dat de afstand tot het dichtstbijzijnde bouwvlak met een woonbestemming op een ander perceel minimaal 50 meter bedraagt, in zoverre sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. In dit geval bevindt het bestaande bouwwerk zich op aanzienlijk meer dan 50 meter afstand, zodat wat dat aangaat aan de afstandseis is voldaan. De gronden waarop de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" en de aanduiding "dierenopvang" rusten, kennen echter een bouwvlak met dezelfde omvang als het bestemmingsvlak. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat hij zo bebouwing ten behoeve van tuinbouw wil faciliteren. Het samenvallen van het bestemmingsvlak en het bouwvak heeft  ook tot gevolg dat, met inachtneming van artikel 3.2.3 van de planregels, de hondenkennel op iedere willekeurige locatie binnen het plandeel kan worden gerealiseerd. Daardoor is niet uitgesloten dat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en de hondenkennel elders in het plandeel wordt herbouwd. In het meest ongunstige geval bedraagt de afstand tot het dichtstbijzijnde bouwvlak met een woonbestemming dan ongeveer 45 meter. Uitgaande van de VNG-brochure is een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden in dat geval niet gewaarborgd. Weliswaar leggen de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde beperkingen op, maar dat neemt niet weg dat het op de weg van de raad lag om in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan waarborgen voor een goed woon- en leefklimaat te scheppen.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit in dit opzicht niet deugdelijk gemotiveerd is en dat het daarom in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Beroep van [appellante sub 3]

Gebruik stille opslag en huisvesting arbeidsmigranten

11.     [appellante sub 3] betoogt dat het huidige gebruik van het perceel [locatie C], dat legaal was in het voorgaande bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005", niet is overgenomen in het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020". Daardoor is het voor [appellante sub 3] niet mogelijk om het perceel voor de verhuur als huisvesting aan arbeidsmigranten en voor zogenoemde stille opslag te gebruiken, dat wil zeggen de opslag voor landbouwmachines en materialen. [appellante sub 3]  stelt zich op het standpunt dat haar dit wel had moeten worden toegestaan, gelet op wat elders in de gemeente wordt gefaciliteerd.

11.1.  Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor "Agrarisch - Tuinbouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van een tuinbouwbedrijf;

b. de tuinbouwgronden;

c. de ontwikkeling en het beheer van natuur en landschap waaronder de natuurverbindingen;

d. de bedrijfsgebouwen die voor agrarische bedrijfsuitoefening nodig zijn;

[…]"

Artikel 11.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005" luidde:

"De op de plankaart voor "Agrarische doeleinden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinbouwbedrijven

b. erven, toegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groen;

[…]"

11.2.  De Afdeling stelt vast dat zowel het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020", als het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005" op de voor agrarische doeleinden bestemde gronden geen huisvesting voor arbeidsmigranten of stille opslag toelaat. Zoals de Afdeling in een eerdere zaak, tussen [appellante sub 3] en het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, heeft overwogen, viel het gebruik door [appellante sub 3] ook niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2005". Het gaat hierbij om de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1559.

11.3.  Over de door [appellante sub 3] gemaakte vergelijking met andere locaties in de gemeente waar huisvesting wel is toegestaan, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de huisvesting van arbeidsmigranten op de locatie van [appellante sub 3] niet voldoet aan de Kadernota huisvesting arbeidsmigranten 2018 (hierna: kadernota). De door [appellante sub 3]  genoemde locaties voldoen daar volgens de raad wel aan.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situaties die [appellante sub 3] heeft genoemd niet op één lijn kunnen worden gesteld met de situatie die nu aan de orde is. De raad heeft toegelicht dat het pand dat [appellante sub 3] voor ogen heeft om arbeidsmigranten te vestigen, ligt op gronden met een agrarische bestemming. Feitelijk gaat het om een bedrijfsgebouw. Volgens de kadernota komt dergelijke bebouwing niet in aanmerking voor huisvesting van arbeidsmigranten. Daarnaast liggen de huisvestingslocaties waarmee [appellante sub 3] haar eigen locatie vergelijkt, op een bedrijventerrein en die van haarzelf niet. Uit de kadernota volgt dat hier andere regels gelden dan in dit gebied.

Ten aanzien van de stille opslag blijkt uit de reactie van de raad op de zienswijze van [appellante sub 3] dat de raad dergelijke opslag op deze locatie niet in overeenstemming acht met de Structuurvisie Bovenlanden Oosteinderweg. Uit die structuurvisie volgt dat de raad alleen tuinbouwbedrijven, recreatiebedrijven en watergebonden bedrijven voor ogen heeft bij de ontwikkeling van het gebied.

11.4.  Gelet op het vorenstaande heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij zowel het huisvesten van arbeidsmigranten als stille opslag in ruimtelijk opzicht niet passend acht op het perceel van appellante sub 3]. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 3] onevenredig wordt getroffen door de desbetreffende beperkingen in het plan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat dit gebruik van de gronden onder het vorige bestemmingsplan ook niet was toegestaan. Verder acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de bedrijfsvoering bij [appellante sub 3] in gevaar komt wanneer deze mogelijkheden niet alsnog op haar perceel worden geboden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" voor het perceel [locatie A] betreft. De Afdeling zal de raad opdragen een nieuw besluit te nemen zoals hieronder is vermeld.

13.     De beroepen van de stichting en van [appellante sub 3] zijn ongegrond.

Proceskosten

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. In dat verband merkt de Afdeling op dat niet is gebleken dat [appellant sub 2] en anderen proceskosten hebben gemaakt die moeten worden vergoed.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer van 4 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oosteinderweg 2020" voor zover het de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - dierenopvang" voor het perceel [locatie A] te Aalsmeer betreft;

III.      draagt de raad van de gemeente Aalsmeer op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dat besluit vervolgens op de wettelijk voorschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

IV.     verklaart de beroepen van Stichting De Bovenlanden Aalsmeer en [appellante sub 3] ongegrond;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Aalsmeer aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022

195-989