Uitspraak 202104601/1/A2


Volledige tekst

202104601/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting De Samaritaan Televisie (hierna: de stichting), gevestigd te Rotterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2021 in zaak nr. 20/142 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het college de aanvraag van de stichting van 20 februari 2019 (hierna: aanvraag I) om subsidie in het kader van de Regeling armoede- en schuldenaanpak Rotterdam (hierna: de Regeling) afgewezen.

Bij besluit van 27 september 2019 heeft het college de aanvraag van de stichting van 8 augustus 2019 (hierna: aanvraag II) om subsidie in het kader van de Regeling afgewezen.

Bij besluit van 9 december 2019 heeft het college de door de stichting tegen de besluiten van 9 juli 2019 en 27 september 2019 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 juni 2021 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in staat te stellen nadere informatie te verstrekken.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De stichting heeft daarop gereageerd.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       De stichting heeft op 20 februari 2019 en 8 augustus 2019 aanvragen gedaan om subsidie voor de projecten ‘Armoedebestrijding Rotterdam’ en ‘Armoedebestrijding in Rotterdam’. Voor aanvraag I liep de projectperiode van 1 mei 2019 tot 1 mei 2020 en de projectperiode voor aanvraag II liep van 1 september 2019 tot 31 december 2019. De projecten behelzen het bieden van schulddienstverlening aan de inwoners van Rotterdam. Het college heeft de aanvragen bij de besluiten van 9 juli 2019 en 27 september 2019 afgewezen en deze afwijzingen bij het besluit van 9 december 2019 gehandhaafd. Het college heeft in dat laatste besluit als reden voor de afwijzing van aanvraag I gegeven dat deze niet voldoet aan de regels die in artikel 8, aanhef en onder i van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (hierna: SVR2014), gelezen in verbinding met artikel 11, aanhef en onder a en artikel 3, tweede lid, aanhef en onder j, van de Regeling zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen. Het college stelt zich daartoe op het standpunt dat er al dienstverlening is ingekocht om de inwoners van Rotterdam met schulden te helpen. In het besluit van 9 december 2019 heeft het college ten aanzien van aanvraag II eveneens als reden voor weigering van de subsidie gegeven dat de aanvraag niet voldoet aan de bepalingen van de Regeling en de SVR2014. In de aanvraag is onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze het in de aanvraag beschreven doel tot stand wordt gebracht. Bovendien is er reeds voldoende aanbod aan vergelijkbare activiteiten die zich richten op het behalen van de doelstellingen van het Beleidskader Rotterdamse Schuldenaanpak Reset Rotterdam. De aanvraag voldoet daarmee niet aan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder j, van de Regeling. De aanvraag geeft volgens het college evenmin inzicht in de borging van de activiteit na afloop van de eenmalige subsidie, waardoor niet wordt voldaan aan artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Uit de aanvraag blijkt voorts dat de stichting de subsidie onder andere wil inzetten voor structurele kosten zoals huur. Hiermee voldoet de aanvraag niet aan artikel 5, tweede lid, van de Regeling. Tot slot is de subsidie niet minimaal drie maanden voor aanvang van de activiteiten aangevraagd, waardoor niet is voldaan aan artikel 6, eerste lid, van de SVR2014, aldus het college.

3.       De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij aan alle voorwaarden voldoet om voor subsidie in aanmerking te komen. De aanvragen voorzien juist in het doel waarvoor de Regeling in het leven is geroepen, namelijk het helpen van arme inwoners van Rotterdam. Het college heeft volgens de stichting de subsidieaanvragen niet dan wel foutief getoetst aan de Regeling en de aanvragen ten onrechte getoetst aan de SVR2014. Daarnaast is het standpunt van het college dat er al soortgelijke initiatieven in Rotterdam zijn in tegenspraak met hetgeen het college in de hoorzitting in bezwaar naar voren heeft gebracht over de stand van het fonds dat voor dergelijke initiatieven beschikbaar is. Het college neemt volgens de stichting voorts de belangen van de inwoners van Rotterdam niet serieus.

3.1.    Het college heeft de subsidieaanvragen terecht getoetst aan de SVR2014. Uit artikel 2 van de SVR2014 volgt dat deze verordening van toepassing is op het verstrekken van subsidie op de programma’s die in de begroting zijn opgenomen. De Regeling bevat nadere regels ter invulling van de SVR2014, zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, van die verordening. De belangrijkste afwijzingsgrond die het college voor beide aanvragen heeft gehanteerd is de afwijzingsgrond uit artikel 3, tweede lid, van de Regeling dat voor de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd al voldoende aanbod van vergelijkbare activiteiten bestaat. De stichting stelt dat deze afwijzingsgrond niet op een feitelijke grondslag berust. Daarmee bestrijdt de stichting het oordeel van de rechtbank dat het college uitvoerig heeft gemotiveerd dat er voor geheel Rotterdam voldoende dienstverlening is ingekocht om Rotterdammers met schulden te helpen. De rechtbank heeft ter onderbouwing van dit oordeel overwogen dat op basis van de aanbesteding Nieuw Rotterdams Welzijn in het najaar van 2017 de welzijnsopdrachten per gebied zijn gegund aan de verschillende welzijnsaanbieders in de gebieden. Binnen deze welzijnsopdracht vraagt de gemeente ondersteuning en dienstverlening op het gebied van informatie en advies, het versterken van financiële (zelf)redzaamheid, ondersteuning bij toeleiding naar de Kredietbank Rotterdam (hierna: KBR) en ondersteuning bij verandering van gedrag en vaardigheden, aldus de rechtbank. In het nadere stuk van 19 april 2022 heeft het college per gebied toegelicht met welke welzijnsaanbieder de gemeente voor de betreffende periode een overeenkomst heeft gesloten. Daarnaast is niet geschil dat inwoners van Rotterdam een beroep kunnen doen op de KBR.

Gelet op het voorgaande heeft het college het bestaan van voldoende aanbod van vergelijkbare activiteiten terecht als afwijzingsgrond voor de subsidieaanvragen gehanteerd. Aan een beoordeling van de andere afwijzingsgronden wordt gelet hierop niet toegekomen. Dit betekent dat dus niet wordt toegekomen aan de vraag of kosten van huur als structurele kosten als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Regeling kunnen worden aangemerkt, zoals de stichting ter zitting aan de orde heeft gesteld.

Het betoog faalt.

4.       De stichting heeft verder weliswaar terecht aangevoerd dat de rechtbank het project waarvoor in aanvraag I om subsidie is verzocht ten onrechte als ‘armoedebestrijding in Rotterdam’ heeft aangeduid, maar dit kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de projectnaam in het besluit van 9 december 2019 wel op juiste wijze is weergegeven.

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Van Ettekoven
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022

809

BIJLAGE

Subsidieverordening Rotterdam 2014

Artikel 3

1. Het college besluit over het verstrekken van subsidies.

[…]

3. Het college kan ter invulling of uitvoering van deze verordening nadere regels en beleidsregels vaststellen;

[…]

Artikel 6

1. Een aanvraag om een eenmalige subsidie wordt gedaan uiterlijk twaalf weken voor het tijdstip waarop een aanvang met de prestatie(s) of activiteit(en) wordt gemaakt.

[…]

Artikel 7

1. Het college beslist op een volledige en juiste aanvraag binnen acht weken, welke termijn met ten hoogste twaalf weken kan worden verlengd.

[…]

Artikel 8

Het college kan, naast de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen, een aanvraag voor subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:

[…]

i. als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

[…]

Regeling armoede- en schuldenaanpak Rotterdam

Artikel 3

1. Subsidie kan uitsluitend en eenmalig worden verstrekt voor activiteiten die betrekking hebben op de thema’s armoede en schulden.

2. Een rechtspersoon kan ten behoeve van de in het eerste lid genoemde activiteiten in ieder geval een subsidie aanvragen voor activiteiten waarvoor sprake is van onvoldoende aanbod van vergelijkbare activiteiten en die zich richten op:

[…]

j. bestaande of nieuwe activiteiten die passen binnen de doelstellingen van het Beleidskader Armoedeaanpak 2019-2022 Uit de Knoop en het Uitvoeringsplan Rotterdamse Schuldenaanpak, Reset Rotterdam.

[…]

3. Ten aanzien van de uit te voeren dan wel te ontwikkelen activiteiten waarvoor een subsidie wordt aangevraagd is het vereist dat:

[…]

c. een activiteit ook na de eenmalige subsidie doorgang kan vinden.

Artikel 5

[…]

2. Niet voor subsidie in aanmerking komen de structurele kosten, zoals exploitatiekosten, kosten van salarissen en huur en de kosten die voorafgaand aan de subsidieaanvraag zijn gemaakt.

[…]

Artikel 11

Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 8 van de SVR 2014 kan het college een subsidie weigeren indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

[…]