Uitspraak 202200517/2/A3


Volledige tekst

202200517/2/A3.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), hangende de hoger beroepen van onder meer:

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verzoeker,

tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-­Nederland van 30 september 2021 en van 2 december 2021 in zaken nrs. 18/4756, 19/2374 en 19/3460 in het geding tussen:

AVROTROS

en

de minister.

Procesverloop

Bij drie deelbesluiten van 26 juni 2018, 3 december 2018 en 19 maart 2019 heeft de minister besloten op een verzoek van AVROTROS op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) over de veiligheid van het vliegverkeer op Schiphol.

Bij onderscheidenlijke besluiten van 5 november 2018, 7 mei 2019 en 23 juli 2019 heeft de minister de door AVROTROS daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 30 september 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de minister in de gelegenheid gesteld de in die uitspraak geconstateerde gebreken aan de besluiten op bezwaar te herstellen.

De minister heeft daarop niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn gereageerd.

Bij uitspraak van 2 december 2021 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door AVROTROS tegen de besluiten van 5 november 2018, 7 mei 2019 en 23 juli 2019 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, de drie deelbesluiten van 26 juni 2018, 3 december 2018 en 19 maart 2019 herroepen en bepaald dat haar tussen- en einduitspraak in de plaats treden van de vernietigde bestreden besluiten. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.

Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

Bij twee deelbesluiten van 31 januari 2022 en 16 februari 2022 (hierna: de herstelbesluiten) heeft de minister opnieuw beslist op het verzoek van AVROTROS. AVROTROS heeft daartegen gronden ingediend.

De minister heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

AVROTROS heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven en de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2022, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje, advocaat te Den Haag, ir. S. Oudakker en drs. M.C. Cambridge, en AVROTROS, vertegenwoordigd door mr. H.A.J.M. van Kaam en mr. J.M.A. van Lith, beiden advocaat te Amsterdam en [gemachtigden] zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De minister kan zich onder meer niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat document 1 bij deelbesluit I en document 9B.7 bij deelbesluit III openbaar moeten worden gemaakt. Op delen van die documenten is volgens hem de bijzondere openbaarmakingsregeling van artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid van toepassing. Ook wat betreft delen van document 75.4 bij deelbesluit II moet volgens de minister niet aan de Wob worden getoetst, omdat artikel 7.1 van de Wet luchtvaart en de Verordening nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen nr. 1321/2007 en nr. 1330/2007 van de Commissie (hierna: Verordening Voorvallen) daarop van toepassing zijn. Deze bijzondere regelingen verzetten zich tegen openbaarmaking van de gevraagde informatie. De minister heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep die informatie niet openbaar hoeft te maken.

Ter zitting is de mogelijkheid besproken om direct in de bodemprocedure uitspraak te doen. De voorzieningenrechter zal daartoe niet overgaan omdat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn die nader onderzoek vergen en zich niet lenen voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningprocedure. Hierbij is van belang dat de Afdeling bij verwijzingsuitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:1814, het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op een aantal vragen over de zogenoemde lex specialis-werking van de Wet luchtvaart en de Verordening Voorvallen.

De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom beoordelen aan de hand van een belangenafweging. Het gevolg van de openbaarmaking van desbetreffende delen van de drie documenten kan niet meer ongedaan worden gemaakt en is derhalve onomkeerbaar. De minister heeft er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. Het daartegenover staande belang van AVROTROS bij openbaarmaking van de informatie weegt weliswaar zwaar, maar niet zo zwaar dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de Afdeling de zaak, voor zover betrekking hebbend op document 75.4 bij deelbesluit II, vanwege de samenhang met de hiervoor genoemde prejudiciële procedure zal afsplitsen. De procedure, slechts voor zover het gaat om document 75.4, zal worden voortgezet onder zaak nr. 202200517/3/A3. Het hoger beroep, voor het overige, zal worden voortgezet onder zaak nr. 202200517/1/A3. Deze zaak zal de Afdeling trachten binnen afzienbare termijn op zitting te behandelen.

3.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

4.       De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat de delen van document 1 bij deelbesluit I, van document 75.4 bij deelbesluit II en van document 9B.7 bij deelbesluit III waarop volgens hem bijzondere openbaarmakingsregelingen van toepassing zijn niet openbaar hoeft te maken voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

612