Uitspraak 202200890/1/R4


Volledige tekst

202200890/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2021 heeft het college zijn beslissing om op 16 september 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 24 december 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door K. el Ouasghiri en R. Duivenvoorde, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een samengedrukte doos die op 16 september 2021 is aangetroffen in de vulopening van een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van de [locatie] in Rotterdam. De doos blokkeerde de vulopening van de container, waardoor deze niet meer gebruikt kon worden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] stelt dat zij zich er niet van bewust is dat zij een overtreding heeft begaan. Zij stelt dat zij op die dag glas, papier, textiel en restafval in de daarvoor bedoelde containers heeft gedaan en dat zij alle afval netjes in de bakken heeft geplaatst. Zij wijst erop dat het college er in het besluit op bezwaar van 24 december 2021 van uitgaat dat een kartonnen doos de vulopening van de container heeft geblokkeerd en voert daarbij aan dat zij niet weet welke container het college bedoelt, aangezien aan de Paradijslaan vier verschillende containers staan met elk een ander type vulopening. Verder beklaagt zij zich dat het college schermt met de aanwezigheid van een ambtelijke rapportage waarin zij geen inzage heeft gekregen. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat haar door het ontbreken van het controlerapport en de foto's en door de algemene formuleringen in het besluit van 28 september 2021 de mogelijkheid is ontnomen om een passend bezwaar te maken.

2.1.    Uit het beroepschrift van [appellante] blijkt dat zij het controlerapport en de foto's, die ten grondslag liggen aan het besluit van 28 september 2021, nooit heeft gekregen van het college. In het besluit staat dat uit een ambtelijke rapportage is gebleken dat zij huishoudelijke afvalstoffen aan de Paradijslaan op een zodanige manier in de container heeft geplaatst dat de vulopening van deze container is geblokkeerd. Uit de algemene bewoordingen in dit besluit blijkt niet dat het gaat om een doos in de klep van een ondergrondse papiercontainer. [appellante] voert terecht aan dat haar hierdoor de mogelijkheid is ontnomen om een passend bezwaar te maken. Ook nadat zij dit in haar bezwaarschrift uitdrukkelijk heeft aangevoerd, heeft het college het controlerapport en de foto's niet aan haar toegestuurd. In het besluit op bezwaar van 24 december 2021 staat vermeld dat het controlerapport en de foto's als bijlagen bij dat besluit zijn gevoegd, maar dat is niet gebeurd. Hierdoor is het besluit op bezwaar van 24 december 2021 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. Om deze reden moet dat besluit worden vernietigd.

Het betoog slaagt.

2.2.    Het college heeft het controlerapport en de foto's aan de Afdeling toegezonden in het kader van deze beroepsprocedure. De Afdeling heeft deze stukken doorgestuurd aan [appellante] en op de zitting getoond. Op de zitting is [appellante] in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Zij heeft daarbij laten weten dat zij in haar beroepschrift hetzelfde zou hebben aangevoerd als zij de foto's daarvoor al had gezien. De Afdeling zal hierna haar overige beroepsgronden bespreken in het kader van de beoordeling of de rechtsgevolgen van het besluit van 24 december 2021 in stand kunnen worden gelaten.

2.3.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.4.    Op grond van artikel 6, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018 moet de inzamelvoorziening na gebruik goed gesloten worden. Op grond van het derde lid van dat artikel mogen de afvalstoffen in geen geval de vulopening of klep blokkeren, zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de inzamelvoorziening.

Uit het controlerapport en de foto's blijkt dat er op 16 september 2021 een samengedrukte doos is aangetroffen in de klep van een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van de [locatie] in Rotterdam. Op het adreslabel op de doos staan de naam en het adres van [appellante], waardoor de doos tot [appellante] te herleiden is. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

Op de foto van de buitenkant van de container bij het controlerapport is te zien dat de doos van [appellante] gedeeltelijk uit de papiercontainer steekt en dat de klep daardoor niet kon worden gesloten. Op de twee foto's van de binnenkant van de inwerpzuil van de container is te zien dat de doos klem zat in de klep, terwijl de container nog niet vol was. [appellante] heeft ter zitting, na het zien de foto's, niet betwist dat zij de doos op deze manier in de klep van de papiercontainer heeft gedaan. Gelet op artikel 6, derde en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018, heeft zij de doos verkeerd aangeboden door hem op deze manier in de papiercontainer te doen. Het college heeft haar daarom terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       [appellante] betoogt verder dat het college de besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat daarin allerlei standaardoverwegingen staan die geen betrekking hebben op de aangetroffen situatie en het door haar gemaakte bezwaar.

3.1.    [appellante] wijst er terecht op dat in de besluiten passages zijn opgenomen die niet direct betrekking hebben op de in dit concrete geval aangetroffen situatie of op wat [appellante] in bezwaar heeft aangevoerd. Dit betekent echter niet dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Dat deze, volgens [appellante] overbodige en irrelevante, passages haar hebben gefrustreerd is begrijpelijk, maar zij kunnen niet afdoen aan wat er verder in de besluiten staat over de in dit concrete geval aangetroffen situatie en het door [appellante] gemaakte bezwaar en wat daarover ter zitting is besproken.

Het betoog faalt.

4.       [appellante] betoogt tot slot dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de doos met spoed verwijderd moest worden. Volgens haar moest de container sowieso geleegd worden omdat hij vol was.

4.1.    In het controlerapport staat dat de container niet vol was. De foto's bij het controlerapport bevestigen dit. De stelling van [appellante] dat de container sowieso geleegd moest worden, is daarom niet juist. Het college heeft in het besluit van 28 september 2021 toegelicht dat anderen geen gebruik meer konden maken van deze container, doordat de vulopening werd geblokkeerd door huishoudelijke afvalstoffen. Alleen al hierom heeft het college zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat de doos met spoed verwijderd moest worden.

Het betoog faalt.

5.       Zoals hiervoor onder 2.4, 3.1 en 4.1 is overwogen, falen de overige door [appellante] aangevoerde beroepsgronden, mocht het college de doos met spoed verwijderen en heeft het [appellante] terecht als overtreder aangemerkt in het besluit van 28 september 2021. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 24 december 2021, waarbij het college het door [appellante] tegen het besluit van 28 september 2021 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard, in stand te laten.

6.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 24 december 2021 moet wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Dit betekent dat het besluit van 28 september 2021, waarin is bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ter hoogte van € 125,00 voor rekening van [appellante] komen, in stand blijft en zij deze kosten dus moet betalen.

7.       Het college moet de proceskosten vergoeden. Daarbij overweegt de Afdeling over de verletkosten voor het bijwonen van de zitting, dat een forfaitair aantal van zes uur voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 24 december 2021, kenmerk A.B.2021.4.15317/AMR;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 140,17, niet toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

687