Uitspraak 202200179/1/R4


Volledige tekst

202200179/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft het college zijn beslissing om op 6 september 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 6 december 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Markerink en mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 6 september 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van het [locatie] in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellant] betwist dat de aangetroffen doos van hem afkomstig is. Hij stelt dat hij niet degene is geweest die het pakket heeft opgestuurd en dat hij nooit een bestelling heeft geplaatst bij het bedrijf dat op de doos staat. Daarbij voert hij aan dat het college niet heeft kunnen aantonen dat hij de overtreder is. Volgens hem is de omstandigheid dat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan, onvoldoende bewijs daarvoor en had het college nader onderzoek moeten doen. Ter zitting heeft hij verder aangevoerd dat hij de doos niet verkeerd kan hebben aangeboden omdat hij in die periode niet in Den Haag aanwezig was.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Anders dan waar [appellant] van uitgaat, hoeft het college niet onomstotelijk te bewijzen dat hij de doos naast de ORAC heeft achtergelaten, maar mag het college uitgaan van de aanname dat hij de overtreder is en is het aan hem om het tegendeel aannemelijk te maken. Het college hoefde dan ook geen nader onderzoek te doen.

Met zijn stelling dat hij niet degene is geweest die het pakket heeft opgestuurd en dat hij nooit een bestelling heeft geplaatst bij het bedrijf dat op de doos staat, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet de overtreder is. Omdat de aangetroffen doos is geadresseerd aan zijn naam en adres, moet in beginsel worden aangenomen dat de doos op zijn adres is bezorgd, ook als hij zelf niet degene is geweest die de bestelling heeft geplaatst. [appellant] heeft verder geen argumenten aangevoerd om aannemelijk te maken dat hij de doos niet heeft ontvangen. Tot slot heeft hij met zijn enkele, niet onderbouwde, stelling dat hij in die periode niet in Den Haag was, waarbij hij ook niet heeft vermeld van wanneer tot wanneer dat was, niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

687