Uitspraak 202202481/2/R4


Volledige tekst

202202481/2/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Nijmegen,

en

de raad van de gemeente Nijmegen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Dukenburg 2021" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juni 2022, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Selten, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan voorziet voor het stadsdeel Dukenburg in een actualisatie van de voorheen geldende bestemmingsplannen en maakt daarnaast enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

3.       [verzoeker] verzoekt om schorsing van het bestemmingsplan, omdat het volgens hem zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. [verzoeker] vreest met name voor meer geluidhinder en geuroverlast. Ook vreest hij dat het bestemmingsplan zal leiden tot een verlies aan groen in zijn omgeving. Hij betoogt verder dat hij onvoldoende inspraak heeft gehad bij de totstandkoming van het plan.

4.       De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Uitsluitend voor het plandeel dat de ontwikkeling van het project ‘Maisonettes Lankforst’ mogelijk maakt, is een aanvraag voor een omgevingsvergunning te verwachten. [verzoeker] woont echter te ver van dat plandeel vandaan om daar gevolgen van te ondervinden. Voor het overige zijn er op grond van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten, zodat de inwerkingtreding van het plan geen onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker] heeft, aldus de raad.

5.       De voorzieningenrechter overweegt dat, wat er ook zij van het betoog van [verzoeker] dat hij onvoldoende inspraak heeft gehad bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, gebleken is dat hij zijn argumenten naar voren heeft kunnen brengen, aangezien hij heeft ingesproken in de raadsvergadering en gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De raad heeft in de nota van zienswijze hierop een inhoudelijke reactie gegeven.

6.       De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestemmingsplan enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, maar dat volgens informatie van de raad slechts voor één van die nieuwe ontwikkelingen een concrete aanvraag voor een omgevingsvergunning is te verwachten, namelijk het project ‘Maisonettes Lankforst’. [verzoeker] heeft ter zitting aangegeven dat zijn verzoek niet tegen dat plandeel is gericht. Ten aanzien van de overige nieuwe ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is niet gesteld of gebleken dat daarvoor concrete plannen bestaan. Wat betreft de bezwaren die [verzoeker] aanvoert tegen de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan op de locatie aan de Oude Dukenburgseweg, aangeduid als de Zeegers driehoek, overweegt de voorzieningenrechter dat dit geen nieuwe ontwikkelingen betreft, maar dat die bouwmogelijkheden ook al waren opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Verder is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat dit bestemmingsplan minder waarborgen heeft voor behoud van groen dan het voorgaande planologische regime.

Voor zover [verzoeker] overlast vreest als gevolg van ontwikkelingen op een industrieterrein aan de andere zijde van het Maas-Waalkanaal, overweegt de voorzieningenrechter dat die gronden buiten het plangebied zijn gelegen en eventuele ontwikkelingen op die gronden dus niet door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De geluidzone van dat industrieterrein ligt wel gedeeltelijk in het plangebied, maar de woning van [verzoeker] ligt niet binnen die geluidzone. Evenmin ligt de woning van [verzoeker] binnen het gebied waarvoor het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is genomen, nog daargelaten dat het voorliggende verzoek en beroep van [verzoeker] niet tegen dat besluit zijn gericht.

7.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor [verzoeker] onomkeerbare gevolgen zal hebben. Daarom is er geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening om die reden af te wijzen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Houtman-van de Meerakker

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022

929