Uitspraak 202005307/1/R2


Volledige tekst

202005307/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Tilburg,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 19 augustus 2020 in zaken nrs. 19/6762 en 19/6767 in de gedingen tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2018 heeft het college aan de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 50 bomen aan de Pater Geurtjensweg in Tilburg.

Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het college aan de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 59 bomen nabij de zuidwestelijke hoek van de Albionstraat met de Dongenseweg in Tilburg.

Bij afzonderlijke besluiten van 12 november 2019 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D.P.W.H. Cremers, advocaat te Tilburg, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie] te Tilburg. Hij woont en werkt daar. In april en mei 2018 zijn nabij de zuidwestelijke hoek van de Albionstraat met de Dongenseweg en op de groenstrook aan de Pater Geurtjensweg in Tilburg werkzaamheden uitgevoerd. Die werkzaamheden bestonden onder meer uit het kappen van bomen en werden uitgevoerd in opdracht van de gemeente, zonder dat de gemeente beschikte over de daarvoor vereiste vergunningen.

Na een melding van [appellant] in juni 2018 heeft de gemeente Tilburg voor beide locaties alsnog een omgevingsvergunning voor het vellen van de houtopstanden aangevraagd. Dat heeft geleid tot de besluiten van het college van 10 augustus 2018 en 29 oktober 2018. Het college heeft de daartegen door [appellant] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De aangevallen uitspraak

2.       Volgens de rechtbank heeft het college zich in de besluiten op bezwaar van 12 november 2019 terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. De kortste afstand tussen de woning van [appellant] en de kaplocatie aan de Dongenseweg bedraagt ongeveer 90 m. Volgens de rechtbank heeft [appellant] vanaf de uiterste hoek van zijn perceel aan de straatzijde van de woning enig zicht op een beperkt gedeelte van deze locatie. De kortste afstand tussen de woning van [appellant] en de kaplocatie aan de Pater Geurtjensweg bedraagt ongeveer 50 m. [appellant] heeft alleen bij een geopend raam op de eerste verdieping van zijn kantoorpand enig zicht op de bomen en deze locatie. In beide gevallen is het zicht naar het oordeel van de rechtbank te beperkt om aan te kunnen nemen dat [appellant] gevolgen van enige betekenis ondervindt van de bomenkap, zodat een persoonlijk belang ontbreekt. De rechtbank heeft hierbij de ruimtelijke uitstraling van de bomenkap, daaronder begrepen de hoeveelheid gekapte bomen en bezien in de omgeving van [appellant], in aanmerking genomen. De ruimtelijke uitstraling is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig dat [appellant] hiervan gevolgen van enige betekenis ondervindt. Dat [appellant] gehecht is aan het groen en dat dit positieve effecten heeft op het leefklimaat, zijn dusdanig subjectieve en algemene belangen dat dit volgens de rechtbank niet maakt dat hij zich hiermee voldoende van anderen onderscheidt om aan te kunnen nemen dat er sprake is van een persoonlijk belang. De gestelde waardevermindering van de woning van [appellant] acht de rechtbank niet aannemelijk. Dat het college aan de rechtspersoon gemeente Tilburg de omgevingsvergunningen heeft verleend, maakt niet dat [appellant] een persoonlijk belang heeft, aldus de rechtbank. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat geen extern toezicht heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden voordat de omgevingsvergunningen werden aangevraagd en verleend. Daarmee onderscheidt [appellant] zich volgens de rechtbank niet in voldoende mate van anderen.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden van de kap van de bomen. Uit de foto’s die [appellant] heeft ingediend volgt dat hij onbelemmerd zicht heeft op beide groenstroken. Een aantal hoge bomen op de groenstrook aan de Pater Geurtjensweg, die boven de bebouwing uitstaken en voor de kap zichtbaar waren vanuit zijn kantoorpand, zijn door de kap gesneuveld. Ook wanneer het raam op de eerste verdieping van zijn kantoorpand gesloten was, had hij zicht op deze bomen. Doordat de gemeente is begonnen met de kap voordat de omgevingsvergunningen verleend waren, is hij in een bewijsrechtelijke achterstandspositie gebracht. [appellant] kan nu niet meer aantonen op welke bomen hij zicht had. De foto’s die het college in beroep heeft ingebracht, had de rechtbank buiten beschouwing moeten laten, omdat deze te laat zijn ingediend. Deze foto’s zijn bovendien gemanipuleerd, omdat ze met een speciale fotolens zijn genomen. Verder is onduidelijk wanneer deze foto’s zijn genomen, aldus [appellant].

[appellant] voert daarnaast aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de afstand van zijn woning tot de groenstroken op zichzelf onvoldoende is om als belanghebbende aangemerkt te kunnen worden.

[appellant] voert ook aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van de kap beperkt is. Het gaat om meer dan 100 bomen, wat de helft van het arsenaal aan bomen op de betreffende groenstroken is. De groenstroken leveren een belangrijke bijdrage aan het woonklimaat op het bedrijventerrein waar [appellant] woont. Hij wijst in dat verband op de beschadiging van drie monumentale Amerikaanse eiken in de nabijheid van zijn woning. Volgens [appellant] heeft hij mede daardoor belang bij het behoud van de overige bomen in zijn omgeving. Verder heeft de rechtbank ten onrechte aan haar oordeel dat [appellant] geen belanghebbende is ten grondslag gelegd dat de kap van de bomen aan te merken is als achterstallige beheerswerkzaamheden. Een dergelijke overweging hoort thuis bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aldus [appellant].

[appellant] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de waardedaling van zijn woning niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens [appellant] is het een feit van algemene bekendheid dat aan een vrijstaande woning in een groene omgeving een hogere waarde wordt toebedeeld dan aan een woning zonder relevant omliggend groen.

[appellant] betoogt ook dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunningen aan de gemeente Tilburg heeft verleend in haar hoedanigheid als rechtspersoon. Dit betekent volgens [appellant] dat er geen extern toezicht op de besluitvorming heeft plaatsgevonden. De gemeente is begonnen met het kappen van de bomen voordat hiervoor een omgevingsvergunning was verleend. Het kappen van de bomen was dus illegaal. Deze omstandigheden hadden er volgens [appellant] toe moeten leiden dat de kring van belanghebbenden zodanig zou worden opgerekt dat hij daar ook toe kon worden gerekend.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

3.3.    De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat de enkele afstand van 90 m respectievelijk 50 m tussen de woning van [appellant] en de gekapte bomen die aanwezig waren op de groenstroken aan de Dongenseweg en Pater Geurtjensweg onvoldoende is om [appellant] reeds om die reden als belanghebbende aan te merken. Daartoe wordt overwogen dat afstand slechts één van de factoren is aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of iemand gevolgen van enige betekenis ondervindt van een activiteit. De verschillende factoren dienen in onderlinge samenhang te worden bekeken.

Over de kap van de bomen op de groenstrook nabij de hoek van de Albionstraat met de Dongenseweg overweegt de Afdeling als volgt. Uit de door [appellant] overgelegde foto’s van na de kap en de daarop namens hem gegeven toelichting volgt dat [appellant] vanaf zijn perceel zicht heeft op een gedeelte van de groenstrook waarop gekapte bomen stonden. Ook had hij zicht op enige daarop aanwezige, inmiddels gekapte bomen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het zicht op deze locatie en de daarop aanwezige bomen - ook blijkens de door Meeusen overgelegde foto’s - te beperkt is om aan te kunnen nemen dat [appellant] gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden van de kap van de bomen op deze groenstrook. De Afdeling neemt hierbij de tussenliggende (bedrijfs- en woon-)bebouwing aan beide zijden van de Albionstraat richting Dongenseweg, de daarbij behorende begroeiing, de begroeiing langs beide zijden van de Albionstaat richting Dongenseweg en de beperkte breedte van de Albionstraat, en de afstand tussen het perceel en de woning van [appellant] enerzijds en de locatie anderzijds in aanmerking.

Over de groenstrook aan de Pater Geurtjensweg overweegt de Afdeling dat uit de door [appellant] overgelegde foto’s en uit de daarop namens hem gegeven toelichting volgt dat hij vanuit zijn kantoorpand zicht had op enkele kruinen van bomen op deze locatie, waaronder die van inmiddels gekapte bomen. De tussengelegen bebouwing onttrekt de groenstrook vrijwel geheel aan het zicht van [appellant]. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat ook het zicht op deze locatie te beperkt is om aan te nemen dat [appellant] gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden van de kap van de bomen op deze groenstrook.

Mede gelet op het beperkte zicht dat [appellant] vanaf zijn perceel heeft op beide groenstroken, overweegt de Afdeling dat de ruimtelijke uitstraling van de kap en de gevolgen daarvan op het woon-, leef- en werkklimaat van [appellant] te beperkt zijn om aan te nemen dat hij gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden van de verleende vergunningen.

Over de beschadiging van drie bomen in de nabijheid van de woning van [appellant], overweegt de Afdeling dat dit, wat hier verder van zij, niet van betekenis is bij de vraag of [appellant] gevolgen van enige betekenis heeft ondervonden van de kap van de bomen. Over het betoog dat de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte heeft overwogen dat de kap is aan te merken als achterstallige beheerswerkzaamheden, overweegt de Afdeling dat de rechtbank dit ten overvloede heeft overwogen. Dit is daarom geen dragende motivering van het oordeel van de rechtbank over de belanghebbendheid van [appellant].

Ook maakt de door [appellant] gestelde waardedaling van zijn woning hem naar het oordeel van de Afdeling niet belanghebbend. Het is aan [appellant] om de waardedaling van zijn woning als gevolg van de bomenkap aannemelijk te maken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] de gestelde waardedaling niet heeft onderbouwd.

Over het betoog van [appellant] dat de door hem aangevoerde omstandigheden er toe hadden moeten leiden dat de kring van belanghebbenden zodanig zou worden opgerekt dat hij daar ook toe kon worden gerekend, overweegt de Afdeling dat in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald wie aangemerkt kan worden als belanghebbende. Dit artikel biedt geen ruimte voor het oprekken van de kring van belanghebbenden vanwege vermeende illegale activiteiten door een bestuursorgaan. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

De Afdeling komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de door [appellant] gemaakte bezwaren bij de besluiten van 12 november 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

531-980