Uitspraak 202101898/1/A3


Volledige tekst

202101898/1/A3.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 11 februari 2021 in zaak nr. 20/219 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 heeft de korpschef van politie (hierna: de korpschef) het aan [appellant] verleende verlof tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie ten behoeve van de schietsport ingetrokken.

Bij besluit van 5 december 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister en de korpschef hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M.M. Jacobs, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kamminga, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door mr. W. Andelbeek, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is voorzitter van [schietvereniging]. In 2018 hebben twee leden van die schietvereniging een aanvraag ingediend middels een WM3-formulier, dat is een aanvraag voor een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie ten behoeve van de schietsport. Deze aanvraag riep vragen op bij de korpschef. Dat was aanleiding voor hem om nader onderzoek te doen naar de schietvereniging. Dit onderzoek leverde ook vragen op naar het handelen van [wapenhandel] (hierna: de wapenhandel). Deze wapenhandel is daarom ook verder onderzocht. De onderzoeksresultaten staan in een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 15 juli 2019. In het proces-verbaal staat dat een aantal mogelijke overtredingen van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm), de Regeling wapens en munitie (hierna: de Rwm) en de Circulaire wapens en munitie 2018 (hierna: de Cwm) zijn geconstateerd bij zowel de schietvereniging als bij de wapenhandel.

2.       De korpschef stelt zich op het standpunt dat [appellant], als voorzitter, medeverantwoordelijk gehouden kan worden voor de feiten en omstandigheden zoals beschreven in het proces-verbaal. Het gaat om het volgende:

1. er is sprake van vermenging van commerciële belangen tussen de wapenhandel en de schietvereniging;

2. er is onbevoegd munitie voorhanden gehad;

3. de verplichte registers zijn door de schietvereniging niet bijgehouden;

4. er was sprake van onbevoegde uitgifte van verenigingswapens en munitie door de schietvereniging;

5. er was sprake van niet verantwoorde munitie-overdrachten door de schietvereniging;

6. er zijn valse verklaringen afgelegd op het WM3-formulier,

7. er is sprake van het valselijk aftekenen van schietbeurten.

3.       [appellant] beschikt over een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie ten behoeve van de schietsport. De feiten en omstandigheden zoals beschreven in het proces-verbaal hebben volgens de korpschef ook uitstraling op zijn verantwoordelijkheid en betrouwbaarheid als verlofhouder. Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder b, van de Wet wapens en munitie kan een verlof worden ingetrokken als er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Deze aanwijzingen zijn er, volgens de korpschef. Hij vindt de persoonlijke belangen van [appellant] bij het behouden van zijn verlof niet opwegen tegen het algemeen belang van de veiligheid van de samenleving. Daarom heeft hij besloten het verlof in te trekken. De minister heeft dit besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft de punten 1, 2, 3, 4 en 5 beoordeeld en heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft onderbouwd dat wat in het proces-verbaal staat, heeft plaatsgevonden en dat [appellant] daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. De minister mocht overgaan tot het intrekken van het verlof. Het geven van een waarschuwing lag niet in de rede, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:483, strekt de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden gelegen om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is. Bij het onderzoek in verband met de vraag of een verlof niet langer kan worden toevertrouwd kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit een proces-verbaal.

Vermenging belangen

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet is ingegaan op de stelling dat de vereniging geen commercieel belang heeft en er dus geen sprake kan zijn van conflicterende commerciële belangen.

6.1.    Dit betoog slaagt niet. In paragraaf 2.1 van het Bijzonder deel (B) van de Cwm staat: "Binnen de vereniging is geen sprake van vermenging van commerciële belangen direct gelieerd aan de schietsport en de vereniging." In de Cwm wordt niet gesproken over conflicterende belangen. Als beheerders van een wapenhandel in het bestuur van een schietvereniging plaatsnemen, is er sprake van vermenging van een commercieel belang dat direct is gelieerd aan de vereniging met een verenigingsbelang, wat in strijd is met de Cwm. Zoals uit de uitspraken van heden, ECLI:NL:RVS:2022:1778 en ECLI:NL:RVS:2022:1779 volgt, waren de personen die feitelijk nog de taken van penningmeester en secretaris uitvoerden in het verenigingsbestuur beheerders van de wapenhandel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er sprake was van vermenging. Dat zij niet expliciet is ingegaan op het betoog dat er geen sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, maakt het oordeel van de rechtbank niet onjuist en kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Onbevoegd voorhanden hebben van munitie

7.       In het proces-verbaal van 15 juli 2019 staat dat 600 kogelpatronen zijn overgedragen aan de schietvereniging, terwijl de schietvereniging niet bevoegd was tot het voorhanden hebben van die patronen en uit de registers van de schietvereniging niet blijkt wat er met die patronen is gebeurd. [appellant] heeft op dit punt slechts zijn beroepschrift herhaald. De Afdeling sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Van een schietvereniging mag worden verwacht dat zij het gebruik van munitie op een juiste wijze verantwoordt, zodat altijd is te achterhalen wat met bepaalde munitie is gebeurd. De schietvereniging heeft in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wwm en artikel 12 van de Rwm gehandeld. Ingevolge die artikelen mag alleen munitie worden overgedragen aan personen die daartoe gerechtigd zijn en moet een doorlopend register worden bijgehouden van alle verkregen munitie.

Bijhouden registers

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen sprake was van het niet bijhouden van registers, maar hooguit van onduidelijk invullen van registers. Het was niet meer dan een slordigheid. De politie kende de gang van zaken en had nooit eerder vragen gesteld. Op de zitting bij de Afdeling heeft hij hier nog aan toegevoegd dat het niet verplicht was om de modelregisters van de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: de KNSA) te gebruiken.

8.1.    In artikel 43a (thans: 43b), derde lid, van de Rwm is bepaald dat de minister slechts een vereniging erkent die een presentieregister, een wapenuitgifteregister, een munitie-uitgifteregister en een introducéregister bijhoudt, overeenkomstig door de minister vastgestelde modellen. In paragraaf 1.4.4.1 van het Algemeen deel van de Cwm is bepaald: "Krachtens artikel 43a van de Rwm zijn schietsportverenigingen, die een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie hebben, verplicht om een wapenuitgifte-, een munitie-uitgifte en een introducé register bij te houden, overeenkomstig een door de Minister van Justitie vastgesteld model. De modellen heb ik in bijlage C4 tot en met C7 bij deze circulaire vastgesteld. De bij de KNSA aangesloten schietverenigingen of bij de KNTS aangesloten verenigingen mogen in plaats daarvan ook gebruik maken van de door de KNSA respectievelijk KNTS vastgestelde modellen." [schietvereniging] is bij de KNSA aangesloten. Het was dus verplicht dat het bestuur of de door de minister vastgestelde modelregisters of de door de KNSA vastgestelde modelregisters gebruikte.

8.2.    In het proces-verbaal van 15 juli 2019 staat dat de schietvereniging geen introducéregister bijhield en dat alleen bij het presentieregister het modelregister van de KNSA werd gebruikt. De registers waren met regelmaat onvolledig en onleesbaar ingevuld. Dat de politie niet eerder een opmerking heeft gemaakt over het gebruik van de registers, betekent niet dat ervan mag worden uitgegaan dat ze op een juiste wijze zijn bijgehouden. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, is het de verantwoordelijkheid van de schietvereniging en daarmee van [appellant] als voorzitter om er zorg voor te dragen dat de registers alle informatie bevatten en duidelijk leesbaar zijn, zodat een controle daarop kan plaatsvinden. Dit draagt bij aan de veiligheid van de samenleving. Het onvolledig invullen en het niet gebruiken van de voorgeschreven modelregisters is in strijd met de Cwm en niet slechts een slordigheid. Het betoog slaagt niet.

Onbevoegde uitgifte van verenigingswapens en munitie

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister kon concluderen dat wapens en munitie van de vereniging zijn uitgegeven door personen die niet in het bezit waren van een verenigingsverlof en dus door onbevoegden. Dat is slechts een aanname van de minister. [persoon] was in bezit van een verenigingsverlof. Hij heeft de wapens en munitie altijd zelf uitgegeven. Hij staat niet altijd op de presentielijst op dagen dat wapens zijn uitgegeven, maar dat komt omdat hij zich alleen op de presentielijst inschreef als hij die dag zelf ging schieten. In een andere zaak is de rechtbank daarom ook tot een ander oordeel gekomen, aldus [appellant].

9.1.    De vergelijking met de andere zaak waar [appellant] naar verwijst gaat niet op. De appellant in die zaak was degene die ook een verenigingsverlof had, naast [persoon]. Het verwijt dat [appellant] wordt gemaakt, is dat hij er, als bestuurslid, verantwoordelijk voor was dat verenigingswapens op een juiste wijze en juist geregistreerd worden uitgegeven. Wie wapens en munitie uitgeeft moet blijken uit het wapenuitgifte- en het munitie-uitgifteregister. In die registers stond nooit de naam [persoon] ingevuld als persoon die de wapens had uitgegeven, terwijl hij als verenigingsverlofhouder degene was die bevoegd was om verenigingswapens en -munitie uit te geven. Dat rechtvaardigt het vermoeden van de minister dat wapens werden uitgegeven door anderen en dus door onbevoegden. Daarbij komt dat [persoon] niet altijd op de presentielijst stond op dagen dat wel verenigingswapens en -munitie werden uitgegeven. [appellant] stelt dat [persoon] wel altijd aanwezig was op de vereniging, maar dat valt niet te controleren. De rechtbank is terecht tot haar oordeel gekomen. Het betoog slaagt niet.

Niet verantwoorde munitie-overdracht

10.     In het proces-verbaal van 15 juli 2019 staat dat in de periode 2015 t/m 2018 door de wapenhandel in totaal 136.450 patronen zijn overgedragen aan de schietvereniging. Daarvan zijn slechts 48.415 patronen in het munitie-uitgifteregister verantwoord. Dit betekent dat 88.035 patronen niet in het uitgifteregister zijn verantwoord. [appellant] heeft op dit punt slechts zijn beroepschrift herhaald. De Afdeling sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Het is de verantwoordelijkheid van (het bestuur van) een schietvereniging om te kunnen verantwoorden waar de ingekochte patronen zijn gebleven. In dit geval is dat niet voldoende duidelijk en daarom is er sprake van strijd met artikel 43b, derde lid, van de Rwm.

Conclusie

11.     De minister heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de verschillende overtredingen aan [appellant] kunnen worden toegerekend en dat deze ertoe leiden dat er op zijn minst geringe twijfel bestaat aan het verantwoord zijn van zijn verlof. Hij was daarom bevoegd om het verlof in te trekken. Hij heeft daar ook voor gekozen, omdat hij van mening is dat er geen sprake is van een lichte onregelmatigheid. Hij beschouwt de feiten en omstandigheden zoals beschreven in het proces-verbaal als een ernstige aantasting van de rechtsorde. Daarmee heeft hij voldoende gemotiveerd dat een waarschuwing niet geschikt is en de nadelige gevolgen van dat besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat er strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. Dat het openbaar ministerie pas onlangs is begonnen met het horen van de betrokkenen, staat los van deze bestuursrechtelijke sanctie. Dit kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat er sprake zou zijn van détournement de pouvoir.

Slotsom

12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

13.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Bijloos
voorzitter

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

851