Uitspraak 202106416/1/R3


Volledige tekst

202106416/1/R3.
Datum uitspraak: 29 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Wassenaar,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2021 in zaak nr. 21/2664 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het bouwen van een woning en een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te Wassenaar (hierna: het perceel).

Bij besluit van 18 februari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij, zijn verschenen. Ook is [vergunninghouder] ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghouder] heeft op 16 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd om een woning en een bijgebouw te bouwen op het perceel. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend. De vergunning ziet op de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. Het bouwplan is op een aantal punten in strijd met het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan "Villawijken 2010". Een van die punten is dat een deel van de woning aan de voorzijde is voorzien op gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend.

[appellant] woont op een naastgelegen perceel, aan de [locatie 2], en kan zich niet verenigen met de omgevingsvergunning.

2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 februari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken.

Het hoger beroep

3.       [appellant] heeft in hoger beroep maar één beroepsgrond naar voren gebracht. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) niet kon worden toegepast om een deel van de woning op de gronden met de bestemming "Tuin" te vergunnen. Dit is volgens [appellant] in strijd met artikel 13 van de planregels. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad de nadrukkelijke voorkeur heeft voor het open houden van tuinen binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht, namelijk in het voorerfgebied. De vergunde afwijking is daarom volgens [appellant] ook in strijd met artikel 3 van de Beleidsregels Kruimelgevallen. In het voorerfgebied mogen slechts bouwwerken gerealiseerd worden die geen wezenlijke invloed of nadelige impact hebben op de beschermde waarden binnen het beschermd dorpsgezicht. Indien niet aan de voorgevel dan wel in het voorerfgebied mag worden gebouwd, mag slechts in het zij- en achtererfgebied worden gebouwd. Ook is niet het hele bouwvlak benut door het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd, zodat ook dit geen reden is om af te wijken van het plan door bouwen op gronden met de bestemming "Tuin" toe te staan. [appellant] wijst erop dat de uitbreiding van de woning aan de voorzijde zichtbaar zal zijn vanaf zijn perceel: hij zal langs het vergunde bijgebouw naar het hoofdgebouw kunnen kijken.

3.1.    Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan "Villawijken 2010". Aan het perceel is de bestemming "Wonen - 1" en "Tuin", en aan de gronden met een woonbestemming de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw", toegekend.

Artikel 13.1 van de planregels luidt:

"De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen of hoofdgebouwen. Gesloten verhardingen in de tuin zijn niet toegestaan, behoudens als toegangspaden en opritten naar het hoofd-gebouw en de garage(s) c.q. de bijgebouw(en) en in voorkomende gevallen ten behoeve van de ontsluiting van achterpaden. Terrassen mogen geen groter oppervlakte hebben dan 30% van het tot tuin bestemde deel van het erf tot een maximum van 30 m2."

Artikel 13.2.1 luidt:

"Op deze gronden mag, met uitzondering van erfscheidingen en toegangshekken geen bebouwing worden opgericht.

[…]".

3.2.    De Afdeling constateert dat wat [appellant] heeft aangevoerd in hoger beroep ziet op (strijd met) artikel 13 van de planregels. In artikel 13 is bepaald dat met uitzondering van erfscheidingen en toegangshekken geen bebouwing mag worden opgericht op de gronden met de bestemming "Tuin". [appellant] heeft dit niet eerder aangevoerd.

De bezwaarschriftencommissie heeft in haar advies, dat deel uitmaakt van het besluit op bezwaar, op dit punt het volgende opgemerkt: "Uit het bestreden besluit volgt dat er aan de voorzijde van de nieuwbouwwoning sprake is van een gedeeltelijke overschrijding van het bebouwingsoppervlak in de bestemming "Tuin". De commissie constateert dat bezwaarmaker tegen dit onderdeel geen bezwaren opwerpt. Zij laat daarom bespreking van dit onderdeel achterwege".

[appellant] heeft de juistheid van deze constatering in de beroepsfase niet betwist en heeft toen ook verder niets naar voren gebracht over bouwen op gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend.

De Afdeling constateert dan ook dat [appellant] zijn in hoger beroep aangevoerde beroepsgrond pas voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn op de zitting naar voren gebrachte stelling dat zijn hoger beroepsgrond onder de noemer "bouwen buiten het bouwvlak" valt, waarover hij eerder wel gronden naar voren heeft gebracht. De gronden van [appellant] in beroep zagen immers expliciet op strijd met de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale afstand tot de erfgrens, en niet op bouwen op gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend.

In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. Aan een inhoudelijke bespreking van de  hoger beroepsgrond komt de Afdeling dan ook niet toe.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Poppelaars

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022

780-944