Uitspraak 202006601/1/R4


Volledige tekst

202006601/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft het college zijn beslissing om op 27 juli 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2021, waar [appellant] via videoverbinding heeft deelgenomen en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, is verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heropend en [appellant] stukken toegezonden. De Afdeling heeft vervolgens [appellant] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op deze stukken. [appellant] heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid.

Bij besluit van 23 december 2021 heeft het college het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het besluit van 6 augustus 2020 ingetrokken.

De Afdeling heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn belang bij een behandeling van het beroep na het besluit van 23 december 2021 nader toe te lichten.

[appellant] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak nader ter zitting behandeld op 20 mei 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het college heeft in het besluit van 29 oktober 2020 het bezwaar van [appellant] gericht tegen het besluit van 6 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. [appellant] heeft evenwel aangevoerd tijdig het bezwaarschift in de brievenbus van het gemeentehuis van Rotterdam gedeponeerd te hebben. Het college heeft bij besluit van 23 december 2021 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het besluit van 6 augustus 2020 herroepen. [appellant] stelt dat hij procesbelang heeft bij een uitspraak van de Afdeling onder meer omdat de drempel van de bewijslast voor het tijdig afleveren van de post te hoog is voor de burger. Daarnaast voert [appellant] aan dat hij vreest dat het college hem na de besluitvorming heeft opgenomen in een "naastplaatsers-register" en dat hij het door hem betaalde bedrag van € 260,05 voor de door het college gemaakte kosten voor het inschakelen van een deurwaarder nog niet heeft teruggekregen.

Tot slot wenst [appellant] een proceskostenvergoeding van € 175,00 voor de genomen moeite.

2.       Zoals ter zitting van de Afdeling nader is toegelicht wordt [appellant] met het besluit van 23 december 2021 niet langer als overtreder aangemerkt. Daarnaast heeft het college ter zitting ondubbelzinnig toegezegd dat het de kosten die [appellant] heeft gemaakt in verband met het kostenverhaal voor de toegepaste bestuursdwang, waaronder ook de bijkomende incassokosten voor deze procedure zal vergoeden. Volgens het college zijn de kosten voor de deurwaarder feitelijk al vergoed door middel van verrekening, maar daarover is echter nog niet gecommuniceerd met [appellant]. Ook heeft het college verklaard geen "naastplaatsers-register" te hanteren.

Met het besluit van 23 december 2021 is het college naar het oordeel van de Afdeling geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant] tegen het besluit van 29 oktober 2020, waardoor hij, nu niet gebleken is van andere belangen en gelet op de toegezegde vergoeding van de door hem gemaakte kosten, geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

3.       In de omstandigheid dat het college aldus aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen en dat voorafgaand aan de zitting van 20 mei 2022 geen duidelijkheid is verschaft over de verrekening van de toegezegde terugbetalingen, ziet de Afdeling aanleiding het college te veroordelen tot vergoeding van de bij [appellant] in beroep opgekomen proceskosten. Die vergoeding wordt vastgesteld met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet niet in een vergoeding voor ‘genomen moeite’. [appellant] komt wel in aanmerking voor een vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting van 20 mei 2022.

Aangezien het college met het besluit van 23 december 2021 is tegemoetgekomen aan het beroep, ziet de Afdeling tevens aanleiding om het college te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 16,58;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Vermeulen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

700-993