Uitspraak 202101749/1/R3 en 202101753/1/R3


Volledige tekst

202101749/1/R3 en 202101753/1/R3.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1.       [appellanten sub 1] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Den Haag,

2.       [appellant sub 2], wonend te Den Haag,

appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 in 19/1688 en 19/1820 in de gedingen tussen:

[appellant sub 1] en [appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2018 heeft het college de aanvraag van de Stichting Museum voor Communicatie (hierna: COMM) om een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de bijeenkomstruimte op de begane grond van het pand (hierna: de Eventzaal) op de percelen Zeestraat 82 en de Ruijterstraat 67 in Den Haag naar horeca categorie I, geweigerd.

Bij besluit van 4 februari 2019 heeft het college het door COMM daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het besluit van 5 september 2018 herroepen en beslist dat alsnog de gevraagde omgevingsvergunning wordt verleend aan COMM.

Bij uitspraken van 22 januari 2021 heeft de rechtbank onder meer de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Stichting Beeld en Geluid Den Haag (hierna: de stichting) heeft, als rechtsopvolger van COMM, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd behandeld met de zaken 202101745/1/R3, 202101746/1/R3, 202101747/1/R3, 202101752/1/R3 en 202101754/1/R3 op de zitting van 23 februari 2022, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, zijn verschenen.

Voorts zijn op de zitting [partijen A] en de stichting, vertegenwoordigd door jhr. E. van Nispen tot Sevenaer, bijgestaan door mr. S.H. van Santen en mr. C.J.R. van Binsbergen, beiden advocaat te Alphen aan den Rijn, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       In het pand aan de Zeestraat 82 en de De Ruijterstraat 67 in Den Haag is het museum Beeld en Geluid gevestigd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn omwonenden van het museum. Zij zijn het niet eens met de uitspraken van de rechtbank en hebben daartegen hoger beroep ingesteld. Vanwege de onderlinge samenhang behandelt de Afdeling deze hoger beroepen gezamenlijk.

2.       Het college heeft bij besluit van 29 december 2016 aan COMM een omgevingsvergunning verleend voor het inpandig veranderen van het museum, het vergroten van de horeca-inrichting categorie I op de begane grond (Bazaar), het realiseren van een horecagelegenheid categorie I op de tweede verdieping (de besloten Club) en het wijzigen van gevelkozijnen. Nadat bezwaar was aangetekend tegen deze verleende omgevingsvergunning heeft het college de omgevingsvergunning aangepast, in zoverre dat in de omgevingsvergunning aanvullend is opgenomen dat de besloten Club op de tweede verdieping alleen mag worden geëxploiteerd als een aan de museumfunctie gerelateerde horeca-inrichting van categorie I, met als openingstijden maandag t/m vrijdag van 08.00 uur tot 20.00 uur. Tegen de beslissing op bezwaar van 11 mei 2017 is geen beroep ingesteld, zodat deze verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is.

3.       Op 1 juni 2018 heeft COMM een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van de horeca-inrichting van categorie I op de begane grond van het pand op de percelen. De aanvraag ziet op een vergroting van de horecafunctie met 356 m² ten opzichte van de op 29 december 2016 vergunde horeca categorie 1 op (een deel van) de begane grond en de tweede etage.

Bij besluit van 5 september 2018 heeft het college deze aanvraag geweigerd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat extra horeca ertoe zal leiden dat de horeca, qua vierkante meters, niet langer ondersteunend dan wel ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, het museum.

Bij besluit van 4 februari 2019 heeft het college met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo aan COMM alsnog verleend en het besluit van 5 september 2018 herroepen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat horeca, in diverse vormen, is toegestaan op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010" (hierna: het bestemmingsplan). Anders dan eerder is geconcludeerd in het besluit van 5 september 2018, is de aanvraag volgens het college wat betreft de uitbreiding van de horeca-inrichting op de begane grond van het pand niet in strijd met het bestemmingsplan. De aanvraag is volgens het college wel in strijd met artikel 5.1 van de regels van het ter plaatse geldende paraplubestemmingsplan "Parapluherziening (fiets)parkeren", omdat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voor het parkeren of de stalling van voertuigen. Om deze strijdigheid op te heffen heeft het college gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo in samenhang met artikel 6, aanhef en onder a, van de regels van het paraplubestemmingsplan.

4.       De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond verklaard.

5.       De relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Intrekking beroepsgrond en intrekking verzoek om schadevergoeding

6.       [appellant sub 1] heeft op de zitting zijn beroepsgrond over zijn vertegenwoordiging namens een bewonersgroep ingetrokken. Verder heeft hij op de zitting zijn verzoek om een schadevergoeding ingetrokken.

Inhoudelijke bespreking beroepsgronden

Paraplubestemmingsplan en staat van bedrijfsactiviteiten

7.       [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit op bezwaar van 4 februari 2019 had moeten worden getoetst aan het geldende paraplubestemmingsplan "Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten" (hierna: het paraplubestemmingsplan) en de daarbij behorende nieuwe Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen als bijlage 3 bij dit paraplubestemmingsplan. Volgens [appellant sub 2] heeft het college ten onrechte de aanvraag voor de omgevingsvergunning getoetst aan bijlage 2 "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging" (hierna: de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging) bij het bestemmingsplan, terwijl op dat moment al duidelijk was dat de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging was vervangen door de nieuwe Staat van bedrijfsactiviteiten horende bij het paraplubestemmingsplan.

7.1.    Artikel 4 van de regels van het paraplubestemmingsplan luidt:

"a. De in bijlage 1 bij deze regels opgenomen bijlagen komen op het moment van de inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan te vervallen en worden per gelijke datum vervangen door de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging die is opgenomen in bijlage 3 bij dit bestemmingsplan."

In bijlage 1 bij de regels van het paraplubestemmingsplan is onder andere bijlage 2, de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging, van het bestemmingsplan vermeld.

7.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 30 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT2815), geldt als uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. De Afdeling stelt vast dat het paraplubestemmingsplan pas na het besluit op bezwaar van 4 februari 2019 in werking is getreden. Mogelijke toekomstige regelgeving geeft geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank er terecht van is uitgegaan dat het besluit op bezwaar van 4 februari 2019 nog moest worden getoetst aan de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Onlosmakelijke samenhang

8.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het besluit van 4 februari 2019 had moeten worden geweigerd, omdat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de horeca-inrichting in het pand onlosmakelijk is verbonden met de bouw van luchtbehandelingskasten op het dak van het pand. Omdat er een directe relatie bestaat tussen de uitbreiding van de horeca-inrichting en de bouw van de luchtbehandelingskasten, had volgens hem bij de aanvraag van 1 juni 2018 ook een aanvraag moeten worden gedaan voor de noodzakelijke luchtbehandelingskasten.

8.1.    Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend."

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat tussen de uitbreiding van horeca-inrichting en het bouwen van de luchtbehandelingskasten geen onlosmakelijke samenhang bestaat als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat dit feitelijke activiteiten zijn die fysiek van elkaar zijn te onderscheiden. Dat er een directe relatie bestaat tussen de uitbreiding van de horeca-inrichting en de bouw van de luchtbehandelingskasten, maakt dat oordeel niet anders.

Het betoog slaagt niet.

Bestemming "Gemengd - 3" en het toestaan van horeca

9.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gelet op de tekst van artikel 6.1.1, aanhef en onder e, van de planregels, de vergunde uitbreiding van de horeca-activiteiten in de Eventzaal op de begane grond van het pand van het museum op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen hierover dat de planregels van het bestemmingsplan inzake de bestemming "Gemengd - 3", in onderlinge samenhang bezien, niet duidelijk zijn. Zo staat er volgens [appellant sub 1] in artikel 6.1.1 niet genoemd dat de gronden met de bestemming "Gemengd - 3 " zijn bestemd voor horeca-inrichtingen, terwijl in de doeleindeomschrijvingen van de bestemmingen "Gemengd - 1", "Gemengd - 2" en "Gemengd - 4" horeca-activiteiten wel afzonderlijk worden benoemd. Verder volgt volgens hen uit artikel 6.1.2, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan dat een horeca-inrichting tot en met categorie III alleen is toegestaan op de gronden met de aanduiding "h" en dat die aanduiding niet is toegekend ter plaatse van de percelen van het museum. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zou artikel 6.1.2 zinledig zijn indien op grond van artikel 6.1.1 alle vormen van horeca zouden zijn toegestaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [appellant sub 1] gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3895. [appellant sub 2] stelt dat de tegenstrijdigheid van de planregels leidt tot onduidelijkheid. [appellant sub 2] meent dat bij een dergelijke onduidelijkheid, een redelijke uitleg van de planregels uitkomst kan bieden, waarbij de bedoeling van de planwetgever verwoord in de plantoelichting inzicht kan verschaffen over de uitleg van de planregels.

9.1.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken overwogen dat op grond van artikel 6.1.1, aanhef en onder e, van de planregels van het bestemmingsplan in samenhang met bijlage 2 "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging" (hierna: de Staat van bedrijfsactiviteiten) bij het bestemmingsplan, de vergunde uitbreiding van de horeca-activiteiten in de Eventzaal op de begane grond van het pand van het museum is toegestaan. De tekst van artikel 6.1.1, aanhef en onder e, van de planregels laat volgens de rechtbank aan duidelijkheid niets te wensen over. Uit dat artikel komt volgens de rechtbank expliciet naar voren dat op de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" bedrijven in de categorieën A en B van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 2 van de regels zijn toegestaan. Onder deze categorieën vallen volgens de rechtbank onder meer:

* Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra;

* Restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.;

* cafés, bars;

* Discotheken, muziekcafé’s;

* Kantines;

* Cateringbedrijven

De rechtbank volgt het college daarom in zijn standpunt dat op grond van het bestemmingsplan horeca in diverse vormen is toegestaan op de gronden met de bestemming "Gemengd - 3".

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevraagde horeca-activiteit ten behoeve van het museum valt onder de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde categorieën A en B en dat gelet hierop het aangevraagde gebruik van de Eventzaal voor horeca-categorie 1 niet in strijd is met het bestemmingsplan.

9.2.    De Afdeling stelt voorop dat op de zitting vast is komen te staan dat de gevraagde uitbreiding ten behoeve van een horeca-functie alleen betrekking heeft op de gronden die op grond van het geldende bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010" bestemd zijn als "Gemengd - 3".

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2896, ro. 3.3) zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan - of zoals hier het gebruik - in strijd is met het bestemmingsplan. Zoals volgt uit de uitspraak van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3579, ro. 15.2) dienen planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. Verder volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van 28 augustus 2019 dat de niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan in zoverre betekenis heeft dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang (systematiek) duidelijk zijn.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in het licht van voornoemde jurisprudentie ten onrechte overwogen dat artikel 6.1.1, aanhef, en onder e, van de regels van het bestemmingsplan duidelijk is en dat gelet op die bepaling vanwege de horecabedrijven genoemd in de "Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging", het plan diverse vormen van horeca bij recht toestaat. Anders dan de rechtbank oordeelt de Afdeling dat de planregels betreffende de bestemming "Gemengd - 3" niet zonder meer duidelijkheid bieden over de vraag of horeca op deze gronden is toegestaan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben er in dit kader terecht op gewezen dat artikel 6.1.2, aanhef en onder b, betekent dat horeca (tot en met horeca-categorie III) binnen de bestemming "Gemengd - 3" alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "h". Wanneer de lezing van het college en de rechtbank zou worden gevolgd dat op de gronden met de bestemming "Gemengd - 3", ook zonder genoemde aanduiding, diverse vormen van horeca zouden zijn toegestaan, zou dit betekenen dat artikel 6.1.2, aanhef en onder b, geen betekenis zou hebben. Bij deze onduidelijkheid over de vraag of horeca binnen de bestemming "Gemengd - 3" is toegestaan, kan, zoals ook volgt uit de hiervoor voornoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, aansluiting worden gezocht bij de plantoelichting. In de plantoelichting bij het bestemmingsplan staat in paragraaf 5.2.2 dat horeca binnen de bestemming "Gemengd - 3" niet is toegestaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestemmingsplan op de percelen van het museum geen horeca bij recht mogelijk maakt.

9.3.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde uitbreiding van de horeca-inrichting van categorie I op de begane grond van het pand in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Nu uit het voorgaande volgt dat horeca binnen de bestemming "Gemengd - 3" alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "h" en deze aanduiding niet aan de gronden van het museum is toegekend, heeft het college in het besluit op bezwaar van 4 februari 2019 ten onrechte de aangevraagde horeca-activiteit niet betrokken bij de vraag of de omgevingsvergunning gelet op artikel 2.1, onder c, in samenhang met artikel 2.12 van de Wabo alsnog kon worden verleend. Gelet hierop is dat besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

Het betoog slaagt.

10.     Gezien het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraken, voor zover daarin de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond zijn verklaard, dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 4 februari 2019 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb.

Judiciële lus

12.     Ingevolge artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, kan, indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

13.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar over de gevraagde omgevingsvergunning slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

14.     Het college moet de proceskosten van [appellant sub 2] vergoeden. Het college hoeft geen proceskosten van [appellant sub 1] te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de hoger beroepen gegrond;

II.       vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2021 in zaken nrs. 19/1688 en 19/1820, voor zover in die uitspraken de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond zijn verklaard;

III.      verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 4 februari 2019 gegrond;

IV.     vernietigt het onder III genoemde besluit;

V.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag:

- aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 vergoedt, waarbij geldt dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- aan [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tieleman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

817

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010"

Artikel 1.55 definitie horeca-inrichting

Ingevolge artikel 1.55 wordt onder horeca-inrichting verstaan:

een inrichting, in zijn algemeenheid gericht op de bedrijfsmatige verstrekking van dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. De openingstijden zijn aangepast aan het nieuwe horecabeleid. Binnen deze definitie worden de volgende categorieën in horeca-inrichtingen onderscheiden:

categorie I:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen minder dan 30 punten zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk, althans voor een substantieel gedeelte, gericht zijn op het winkelend publiek en waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verkoop van niet ter plaatse bereide kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met overwegend alcoholvrije dranken. De openingstijden liggen maximaal tussen 07.00 uur en 23.00 uur.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen ijssalons, broodjeszaken, croissanteries, lunchrooms, patisserieën en konditoreien;

categorie II:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 30 punten of meer, doch minder dan 40 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en kleine etenswaren, al dan niet in combinatie met de verstrekking van alcoholvrije en/of alcoholhoudende dranken. De bezoekersfrequentie omvat met name ook de avonduren.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen in het algemeen restaurants, petit-restaurants, restauraties, crèperieën, pannenkoekenhuizen, poffertjeszaken, cafetaria's/snackbars, shoarmazaken, coffeeshops, koffiehuizen, theehuizen en poolcentra;

categorie III:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 40 punten of meer, doch minder dan 50 zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de bedrijfsvoering gericht is op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren. Daarnaast vallen binnen deze categorie ook bepaalde lichtere vormen van horeca die door een van de standaard afwijkende wijze van exploitatie een grotere invloed op de omgeving hebben.

Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen cafés, eetcafés, afhaalwinkels/maaltijdbezorging, ontmoetingscentra, alsmede broodjeszaken, cafetaria's/snackbars en ijssalons, met openingstijden tot in de nachtelijke uren;

categorie IV:

horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-inrichtingen 50 punten of meer zijn toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen waarvan de bedrijfsvoering is gericht op de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken, al dan niet in combinatie met het geven van gelegenheid tot het dansen op mechanische en/of levende muziek. Ook inrichtingen, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het houden van vergaderingen, recepties, bruiloften en partijen, in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken en/of al dan niet ter plaatse bereide etenswaren behoren tot deze categorie.

Deze bedrijven hebben in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie in de avond- en nachtelijke uren. Inrichtingen die onder deze categorie vallen betreffen ondermeer discotheken en bedrijven gericht op zalenexploitatie.

Artikel 1.59 definitie kantoor

Ingevolge artikel 1.59 wordt onder kantoor verstaan:

"Een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, waarbij aanvullend ook kinderopvang in een deel van het gebouw is toegestaan."

Artikel 6 "Gemengd - 3"

Artikel 6.1.1 luidt:

"De voor ‘Gemengd - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. dienstverlening;

c. maatschappelijke doeleinden als bedoeld in Artikel 11, met uitzondering van geestelijke gezondheidszorg;

d. kantoren;

e. bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende ‘Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging’ als opgenomen in Bijlage 2 van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bedrijven met een - op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp van dit plan - groter bruto oppervlak dan genoemd in de Staat van Inrichtingen, blijven toegestaan.

Ten behoeve van deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De inrichting ten behoeve van deze bestemming laat tevens tuinen, groenvoorzieningen en binnen het bouwvlak gebouwde parkeervoorzieningen toe.

f. De gronden in deze bestemming aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn tevens bestemd voor de bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht als bedoeld in de besluiten met de daarbij behorende toelichtingen, genoemd in Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie."

Artikel 6.1.2 luidt:

"Daar waar op de kaart door middel van een functieaanduiding is aangegeven dat een afwijkende bestemming is toegestaan, zijn op deze gronden tevens gebouwen ten behoeve van deze bestemming, aan- en bijgebouwen en in deze bestemming passende andere bouwwerken toegestaan:

[…]

b. ter plaatse van de functieaanduiding "h" is een horeca-inrichting t/m categorie III toegestaan."

Artikel 6.4 luidt:

"a. Dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, kantoren en bedrijven zijn uitsluitend op de beganegrondlaag toegestaan;

[…]."

Blijkens de "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging", die als bijlage 2 aan het bestemmingsplan is gehecht, worden als categorie A en B bedrijven onder meer hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra, restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen, cafés, bars, discotheken, muziekcafés, kantines en cateringbedrijven aangemerkt.