Uitspraak 201904144/3/R3


Volledige tekst

201904144/3/R3.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, alle wonend, respectievelijk gevestigd te Enschede, respectievelijk te Hengelo,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Enschede,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:226 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 8 april 2019, waarbij het bestemmingsplan "Boeldershoek 2018" is vastgesteld, te herstellen.

Deze uitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 1 juni 2021 heeft de Afdeling de bij haar tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 27 oktober 2021.

Bij besluit van 27 september 2021 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Boeldershoek 2018" gewijzigd vastgesteld.

[appellant] en anderen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze over de wijze waarop de gebreken volgens de raad zijn hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Besluit van 8 april 2019

1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 9.3 overwogen dat [appellant] en anderen terecht hebben aangevoerd dat ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting in het plan is opgenomen die ertoe strekt dat gestreefd moet worden naar een zoveel mogelijk groene inrichting van de zijden van de in het oostelijke deel van het plangebied gesitueerde stortheuvels, blijkens het bepaalde in artikel 4, lid 4.5, onder d, sub 1, van de planregels ook gedurende de periode dat daar niet actief wordt gestort, voor zover die zijden zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg ("de oostelijke landschappelijke inpassing" genoemd). De voorwaardelijke verplichting moet ertoe strekken dat de oostelijke landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden, en dat gekoppeld aan een redelijke overgangstermijn. Een dergelijke overgangstermijn is nodig, omdat het gaat om bestaande bedrijfsactiviteiten, die als zodanig in het vorige bestemmingsplan waren bestemd. Hierbij wijst de Afdeling er ook op dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de stortwerkzaamheden reeds decennia lang en nog steeds plaatsvinden en er vooralsnog ook niet op korte termijn een eindsituatie zal zijn bereikt, waarin niet langer stortwerkzaamheden ter plaatse van de zijden van de stortheuvels, die zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg, zullen plaatsvinden, terwijl zowel de raad als Twence B.V. hebben aangegeven dat de oostelijke landschappelijke inpassing moet plaatsvinden en terzake een adequate regeling in de planregels moet worden opgenomen.

Daarnaast heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 10.4 overwogen dat de raad de noodzaak van de maximaal toegestane hoogte van stortheuvels in het oosten van het plangebied van 40 m, zoals neergelegd in artikel 4, lid 4.5, aanhef en onder e, van de planregels, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Daarbij wijst de Afdeling erop dat onduidelijk is of de raad daarbij rekening heeft gehouden met de onzekere situatie en de zorgen van de bewoners die wonen aan de oostzijde van de vuilstortlocatie, omdat niet duidelijk is wanneer die 'eindsituatie' aan de orde zal zijn. Zolang de ‘eindhoogten’ van de desbetreffende stortheuvels niet zijn bereikt, zullen de aanwezige stortheuvels weer met nieuwe stort (kunnen) worden verhoogd met alle gevolgen voor het landschap en de landschappelijke inpassing van de stortheuvels en gevolgen op het gebied van geluid en geur van dien.

Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 13.3 overwogen uit dat de begripsomschrijving van het begrip 'schermwal' ten onrechte niet volgt uit wat voor materiaal een schermwal moet zijn opgebouwd.

Voorts heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 13.4 overwogen dat de raad zowel bij de noodzakelijke visuele afscherming als bij de akoestische afscherming door schermwallen niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom een planregel met een begrenzing van de maximaal toegestane hoogte van schermwallen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet nodig is.

Tot slot heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 13.6 overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen verplichte hellingsgraad van 1:3 voor schermwallen, die ter afscherming van afvaldepots, bedrijfsbebouwing of bedrijfsactiviteiten dienen, is opgenomen in de planregels.

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad de opdracht gegeven om met inachtneming van wat is overwogen onder 9.3 de oostelijke landschappelijke inpassing en de wijze waarop die dient plaats te vinden alsnog in de vorm van een voorwaardelijke verplichting met een daarbij behorende redelijke overgangstermijn in de planregels vast te leggen.

Ook heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 10.4 de toegestane maximale hoogte van de in het oostelijke deel van het plangebied aan de zijde van de buurtschap Twekkelo gesitueerde stortheuvels van 40 m, zoals opgenomen in artikel 4, lid 4.5, aanhef en onder e, van de planregels, alsnog deugdelijk te motiveren, dan wel in artikel 4, lid 4.5, aanhef en onder e, van de planregels dienaangaande een lagere toegestane maximale hoogte vast te leggen.

Verder heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 13.3 alsnog in de planregels vast te leggen uit wat voor materiaal schermwallen mogen bestaan.

Voorts heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 13.4 alsnog inzichtelijk te maken wat de toegestane maximale hoogte van schermwallen is en dienaangaande een regeling in de planregels vast te leggen.

Tot slot heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 13.6 nader te onderbouwen waarom voor schermwallen, die ter afscherming van afvaldepots, bedrijfsbebouwing en andere bedrijfsactiviteiten worden geplaatst, in de planregels geen regeling voor een verplichte hellingsgraad ervan van 1:3 of een andere verhouding behoeft te worden opgenomen, dan wel dienaangaande alsnog een regeling in de planregels vast te leggen.

3.       Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep tegen het besluit van 8 april 2019 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

Besluit van 27 september 2021

4.       Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 27 september 2021 het bestemmingsplan "Boeldershoek 2018" opnieuw gewijzigd vastgesteld. Dit besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. Het beroep van [appellant] en anderen is van rechtswege gericht tegen dit besluit.

5.       In het onderstaande zal de Afdeling aan de hand van de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak.

Eindafdichting stortheuvels en zichtlijnen

6.       [appellant] en anderen voeren aan dat er ten onrechte nog steeds geen einddatum is bepaald waarop de eindafdichting van de stortheuvels met groen en beplanting moet worden aangebracht. Dit betekent volgens hen dat de stortheuvels weer gedurende vele jaren verder kunnen worden opgehoogd. [appellant] en anderen wijzen in dat kader ook op de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 17 mei 2016, tot wijziging van de uitvoering Regeling Stortbesluit Bodembescherming en stellen dat op grond van deze regeling het plangebied is aangemerkt als experimentele stortplaats en dat hierdoor de termijn voor het aanbrengen van een eindafwerking feitelijk wordt opgerekt met in ieder geval dertien jaar.

Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat de zichtlijnen waarlangs de stortheuvels niet meer zichtbaar mogen zijn, zoals aangegeven in bijlage 1 van de planregels van het herstelbesluit, maken dat er een bepaalde mate van zicht zal blijven vanaf de percelen en vanuit de woonhuizen, die op een grotere afstand van het plangebied zijn gelegen. Volgens hen zijn deze zichtlijnen in bijlage 1 van de planregels ten onrechte willekeurig bepaald. Zij wijzen daarbij naar de dienaangaande opgenomen dwarsprofielen a, b en c en stellen dat bij de dwarsprofielen a en c er sprake is van een korte afstand tussen de stortheuvel en de daarbij naastgelegen wegen, te weten: respectievelijk de Grote Veldweg en de Hofdijk. Die systematiek brengt een veel steilere zichtlijn met zich. [appellant] en anderen verzoeken de Afdeling om dienaangaande een grotere afstand vast te stellen.

6.1.    Artikel 4.5 van de planregels luidt: "Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a. afvaldepots die niet door middel van een bouwwerk, een stortheuvel en/of beplanting aan het zicht zijn onttrokken van een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg, voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied, en op het tracé A35-Strootbeekweg-Kwinkelerweg en het gebied ten zuiden van de A35 (De Boekelerhoek); zie bijlage 1;

b. stortheuvels die niet voldoen aan de gestelde en verbeelde inrichtingseisen ter plaatse van de dwarsprofielen, zoals weergegeven in bijlage 1 bij de regels;

c. storten van afval indien het storten en daartoe in te zetten materieel niet door middel van een stortheuvel en/of beplanting aan het zicht is onttrokken van een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg, voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied (zie bijlage 1);

d. het verhogen van een stortheuvel ten noorden van de (voormalige) Strootbeekweg (zie bijlage 1) indien de te verhogen (delen van) de stortheuvel niet door andere (delen van) stortheuvels aan het zicht zijn onttrokken van een waarnemer op het tracé Grote Veldweg-Elkemanweg, voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied (zie bijlage 1);

e. het verhogen van een stortheuvel ten zuiden van de (voormalige) Strootbeekweg (zie bijlage 1) tot een hoogte van meer dan 26 meter ten opzichte van het peil indien de te verhogen (delen van) de stortheuvel niet door andere (delen van) stortheuvels aan het zicht zijn onttrokken van een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied (zie bijlage 1);

f. delen van stortheuvels die niet zijn beplant danwel niet zijn ingezaaid (mengsel van gras, ruigte en struweel), voor zover deze delen van stortheuvels zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg en voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied (zie bijlage 1);

g. een hoogte van een stortheuvel van meer dan 35 meter hoog ten opzichte van het peil;

[…]"

Artikel 4.6 van de planregels luidt: "De voor Bedrijf - Afval en energie aangewezen gronden mogen alleen gebruikt worden voor het storten en voor afvaldepots, indien de delen van de stortheuvels die zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg en voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied (zie bijlage 1), zijn beplant danwel zijn ingezaaid (mengsel van gras, ruigte en struweel) en deze begroeiing in stand blijft, waarbij geldt dat:

a. deze voorwaardelijke verplichting voor de op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan aanwezige stortheuvels geldt vanaf 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;

b. deze voorwaardelijke verplichting geldt voor de na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan te verhogen delen van stortheuvels (inclusief eventuele verhogingen die mogelijk worden gemaakt met toepassing van lid 4.7.1 onder c) vanaf 12 maanden na aanvang van de fysieke werkzaamheden die nodig zijn voor het verhogen van de stortheuvel."

Artikel 4.7, lid 4.7.1, luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

[…]

b. lid 4.5, onder a en b, met uitzondering van het in bijlage 1 bedoelde maximaal toegestane talud (1:3) en mits een goede landschappelijke inpassing (op andere wijze) kan worden verzekerd.

c. lid 4.5 onder d, voor het verhogen van een stortheuvel met aarde en/of een daarop gelijkend materiaal, ten noorden van de (voormalige) Strootbeekweg (zie bijlage 1), om te waarborgen dat achterliggende delen van een stortheuvel danwel (de stort van) afval aan het zicht wordt onttrokken van een waarnemer op het tracé Grote Veldweg-Elkemanweg, voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied (zie bijlage 1)."

Lid 4.7.2, onder b, luidt:

"De in lid 4.7.1, onder c bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien dit wenselijk blijkt na aantoonbare afstemming met omwonenden."

6.2.    De Afdeling stelt vast dat uit artikel 4.6 van de planregels volgt dat de gronden waaraan de bestemming "Bedrijf - Afval en energie" is toegekend, alleen gebruikt mogen worden voor het storten en voor afvaldepots, indien de delen van de stortheuvels die zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé Hofdijk-Grote Veldweg-Elkemanweg en voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied gelet op bijlage 1 van de planregels (hierna: "het tracé"), zijn beplant danwel zijn ingezaaid met een mengsel van gras, ruigte en struweel en deze begroeiing ook in stand blijft, op straffe van het anders niet mogen gebruiken van de gronden met de bestemming "Bedrijf - Afval en energie" voor storten en afvaldepots. Uit artikel 4.6, lid a, van de planregels volgt dat de hiervoor genoemde voorwaardelijke verplichting geldt voor de op het moment van onherroepelijk worden van het plan aanwezige stortheuvels vanaf 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 4.6, lid b, van de planregels geldt de hiervoor genoemde voorwaardelijke verplichting ook voor de na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan te verhogen delen van stortheuvels vanaf 12 maanden na aanvang van de fysieke werkzaamheden die nodig zijn voor het verhogen van de stortheuvel.

In artikel 4.7, lid 4.7.1, van de planregels zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Zo mogen door middel van de verlening van een afwijkingsomgevingsvergunning de hierboven genoemde afvaldepots echter wel op een voor de waarnemer op het tracé zichtbare wijze aanwezig zijn en behoeven de meest oostelijk gelegen stortheuvels - behoudens de maximale hellingshoek van de taluds ervan van 1:3 - niet aan de inrichtingseisen, als opgenomen in bijlage 1 bij de planregels te voldoen, mits een goede landschappelijk inpassing dan maar (op andere wijze) is verzekerd. Daarnaast mogen op grond van artikel 4.7, lid 4.7.1, onder c, in samenhang gelezen met artikel 4.7, lid 4.7.2, onder b, van de planregels door middel van de verlening van een binnenplanse afwijkingsomgevingsvergunning de ten noorden van het tracé meest oostelijk gelegen stortheuvels worden verhoogd met aarde en/of een daarop gelijkend materiaal, indien daarmee wordt gewaarborgd dat de daarachter gelegen stortheuvels, dan wel het daarachter storten van afval aan het zicht wordt onttrokken voor de waarnemer op het tracé, en mits uit een aantoonbaar plaatsgevonden hebbende afstemming met omwonenden blijkt dat dat wenselijk is.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte nog steeds geen einddatum heeft bepaald waarop de eindafdichting van de stortheuvels met groen en beplanting moet worden aangebracht, overweegt de Afdeling dat de raad met artikel 4.6 van de planregels heeft voorzien in een bepaalde landschappelijke inpassing van de stortheuvels aan de oostzijde van het plangebied die zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé. Met het vorenstaande heeft de raad gelet op een daartoe strekkende opdracht uit de tussenuitspraak bepaald dat na ommekomst van een aangegeven termijn de ter plaatse van de in het oostelijke deel van het plangebied aan de zijde van de buurtschap Twekkelo gesitueerde stortheuvels die zichtbaar zijn voor een waarnemer op het tracé, landschappelijk moeten zijn in gepast doordat de stortheuvels moeten worden beplant danwel moeten worden ingezaaid en dat ook in stand moet worden gelaten, ook al hebben de daar aanwezige stortheuvels dan nog niet de toegestane maximale hoogte bereikt. Die beplanting/inzaaiing moet hebben plaatsgevonden binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, dan wel binnen 12 maanden na aanvang van de fysieke werkzaamheden die nodig zijn voor het verhogen van de stortheuvel, op straffe van het anders niet mogen gebruiken van de gronden met de bestemming "Bedrijf - Afval en energie" voor storten en afvaldepots. Zoals ook uit hetgeen onder 7.2 is overwogen dient de stortplaats Boeldershoek de komende jaren beschikbaar te blijven en valt niet aan te geven wanneer de behoefte daaraan zich niet langer zal doen gevoelen. Onder deze omstandigheden heeft de raad geen einddatum voor de afdichting van de vuilstort in het plan behoeven op te nemen en heeft de raad kunnen volstaan met de planregeling in het bijzonder artikel 4.6 van de planregels.

6.3.    Voor zover [appellant] en anderen stellen dat de zichtlijnen in bijlage 1 van de planregels willekeurig zijn bepaald, omdat bij de dwarsprofielen a en c sprake is van een korte afstand tussen de stortheuvel en de Grote Veldweg respectievelijk de Hofdijk, overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen op het onderdeel van de aan te houden zichtlijnen tegen het op 8 april 2019 vastgestelde oorspronkelijke plan geen bezwaren hebben aangevoerd. [appellant] en anderen hebben niet aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt dat de wijzigingen ten opzichte van het op 8 april 2019 vastgestelde plan ook deze zichtlijnen betreffen. De Afdeling wijst er in dat verband op dat [appellant] en anderen hiermee hun beroepsgronden hebben uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht.

6.4.    Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.

Hoogte stortheuvels

7.       [appellant] en anderen voeren primair aan dat zij zich kunnen vinden in de maximaal toegestane hoogte van 35 m voor stortheuvels zolang er maar een einddatum voor het storten op de stortheuvels wordt vastgelegd in de planregels, namelijk in 2028. Deze eindsituatie houdt volgens hen in dat de stortheuvels blijvend groen zijn en niet meer verhoogd worden.

Subsidiair voeren [appellant] en anderen aan dat de raad de maximaal toegestane hoogte van 35 m voor stortheuvels onvoldoende heeft gemotiveerd.       Zo is volgens hen het schrappen van het begrip "schermwal" geen motivering waarom stortheuvels maximaal 35 m hoog mogen worden. Daarnaast staat volgens hen in de plantoelichting ten onrechte dat er specifieke extra regels zijn opgenomen voor de oostelijke rand van de stortheuvels, maar dat dit ook geen motivering is voor de maximaal toegestane hoogte van stortheuvels van 35 m. Verder wordt er volgens hen ten onrechte gewezen naar een stortplan dat Twence B.V. jaarlijks vaststelt en dat hoeveel de stortheuvels exact nog zouden moeten groeien onzeker is. Volgens [appellant] en anderen wordt hiermee ook geen adequate motivering gegeven voor de benodigde groei. Voorts stellen [appellant] en anderen dat er ten onrechte in de plantoelichting staat dat hoe het storten van afval zich de komende jaren exact zal ontwikkelen geen zaak is voor Twence B.V. alleen, maar ook een zaak is van de Rijksoverheid. Hiermee is volgens hen ook geen adequate motivering gegeven voor de maximaal toegestane hoogte van 35 m voor de stortheuvels.

Verder betogen [appellant] en anderen dat ook de zogenaamde restcapaciteit en achtervangfunctie niet is onderbouwd. Zij wijzen naar het Landelijk Afvalbeheerplan 2017-2029 en stellen dat daaruit volgt dat de ambitie is gericht op halvering van het te storten en verbranden afval in 2022 en dat er veel meer bestaande stortplaatsen zijn met restcapaciteit. Volgens hen is het beleid gericht op het aanmerkelijk vergroten van de restcapaciteit. In dit kader wijzen zij er ook op dat grote delen van de Boedershoek niet of nauwelijks in gebruik zijn genomen voor stort en afval en dat deze delen beter gebruikt kunnen worden voor het realiseren van velden met zonnepanelen. De thans gegeven onderbouwing voor de benodigde hoogte van 35 m voor stortheuvels, wordt hiermee des te meer inadequaat volgens [appellant] en anderen.

7.1.    Voor zover het betoog van [appellant] en anderen ziet op alle gronden binnen het plangebied waarbij de maximale hoogte van stortheuvels is vastgesteld op 35 m, betreft dit een aspect dat geen onderwerp was van het door de Afdeling aan de raad gegeven opdracht. Hiermee hebben [appellant] en anderen hun beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant] en anderen in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft. De Afdeling zal daarom alleen ingaan op deze beroepsgrond voor zover die ziet op de maximale hoogte van de in het oostelijke deel van het plangebied aan de zijde van de buurtschap Twekkelo gesitueerde stortheuvels.

7.2.    De Afdeling stelt vast dat de maximale hoogte van de in het oostelijke deel van het plangebied aan de zijde van de buurtschap Twekkelo gesitueerde stortheuvels is verlaagd van 40 m naar 35 m.

In de plantoelichting staat dat de maximale hoogte is vastgesteld op 35 m. De marge tot deze maximale hoogte is niet meer zo groot. De eventuele bovenste delen van een stortheuvel die een afschermende functie hebben voor daarachter gelegen afvaldepots, zijn op grond van de planregels onderdeel van de stortheuvel, waardoor deze delen dus meetellen in de hoogte van de stortheuvels. Hierdoor komt de huidige totale hoogte van stortheuvels ook aan de oostzijde van het plangebied al op ongeveer 26 à 27 m. Daarnaast staat in de plantoelichting dat de maximale hoogte in het oostelijke deel van het plangebied niet meer gehaald kan worden. Gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen gelden er beperkende regels over de hoogte van stortheuvels aan de oostelijke rand van het plangebied. Verder staat in de plantoelichting dat er de komende jaren enige groeiruimte nodig is voor reguliere stortwerkzaamheden. Het storten van afval is tegenwoordig van beperkte omvang, maar het is zeker dat de stortheuvels in het plangebied de komende jaren nog zullen moeten groeien in hoogte. Hoeveel exact staat nog niet vast, maar volgens de stortprognose van Twence B.V. leidt het storten de komende zeven jaar in totaal tot een niveaustijging van de stortheuvels van ongeveer 4 à 5 m. Vanuit de reguliere stortwerkzaamheden is de komende jaren dus nog enige groeiruimte nodig ten opzichte van de nu aanwezige stortheuvelhoogte. Tot slot maken het Rijksbeleid en onvoorziene omstandigheden waarop dat beleid inspeelt enige flexibiliteit in de stortcapaciteit op een bestaande stortplaats als Boeldershoek noodzakelijk. Hoe het storten van afval zich de komende jaren exact zal ontwikkelen is geen zaak voor Twence B.V. alleen, omdat de Rijksoverheid hier de regie in heeft. Zo volgt uit het Landelijk Afvalbeheerplan dat stortplaatsen maatschappelijk onmisbare voorzieningen zijn en dat Nederland zelfvoorzienend wil zijn en blijven voor het storten. Hierbij is van belang dat bestaande en noodzakelijke capaciteit in Nederland in stand moet blijven. Voor de opvang van die afvalstoffen, ook wel achtervang genoemd, moet voldoende stortcapaciteit beschikbaar zijn.

7.3.    Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden tezamen heeft de raad toereikend gemotiveerd dat de toegestane maximale hoogte van de in het oostelijke deel van het plangebied aan de zijde van de buurtschap Twekkelo gesitueerde stortheuvels op 35 m is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Zwerfafval

8.       [appellant] en anderen stellen dat ze geconfronteerd worden met zwerfafval rondom de Boeldershoek. Weliswaar wordt hier af en toe door Twence B.V. opgeruimd, maar de dringende wens van [appellant] en anderen is dat de omgeving schoon wordt gehouden en blijft.

8.1.    Hiermee hebben [appellant] en anderen hun beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant] en anderen in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Einddatum zuidelijke stortheuvels

9.       [appellant] en anderen stellen dat voor de stortheuvels die zuidelijk zijn gelegen volledigheidshalve ook een datum voor de eindafdichting moet worden bepaald. Volgens hen moet deze datum ook in 2028 zijn.

9.1.    Hiermee hebben [appellant] en anderen hun beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant] en anderen in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Conclusie

10.     Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het besluit van 27 september 2021 ongegrond.

11.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Enschede van 8 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Boeldershoek 2018" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Enschede van 8 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Boeldershoek 2018";

III.      verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Enschede van 27 september 2021 om het bestemmingsplan "Boeldershoek 2018" gewijzigd vast te stellen ongegrond;

IV.     draagt de raad van de gemeente Enschede op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.      veroordeelt de raad van de gemeente Enschede tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.957,71, waarvan € 1.897,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Enschede aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 345,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

867