Uitspraak 202107354/1/R4


Volledige tekst

202107354/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2021 heeft het college zijn beslissing om op 18 augustus 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 5 november 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordig door D. Khougiani en mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grote platgemaakte doos die op 18 augustus 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van de Vleerstraat 25 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn adres op het adreslabel op de doos staat. De doos is geadresseerd aan [persoon] op het adres van [appellant].

2.       [appellant] betwist dat de aangetroffen doos van hem afkomstig is. Hij stelt in zijn beroepschrift dat hij het pakket nooit heeft aangenomen op zijn adres, waarbij hij opmerkt dat hij dat lastig kan bewijzen. Hij wijst erop dat de doos weliswaar is gericht aan zijn adres, maar niet aan hem of zijn vriendin, terwijl zij als enige twee personen op dat adres wonen. Verder voert hij aan dat hij op 16, 17 en 18 augustus 2021 naar Utrecht was voor een cursus en dat hij iedere avond pas rond 21:00 uur thuis was. Volgens hem is het niet waarschijnlijk dat hij daarna nog zijn huisvuil buiten zou zetten.

Ter zitting heeft hij gesteld dat zijn buurvrouw het pakket had besteld op zijn adres, met zijn medeweten en goedkeuring, voordat zij daar kwam wonen. Hij stelt dat hij het pakket aan haar heeft gegeven en dat zij waarschijnlijk degene is geweest die de doos naast de papiercontainer heeft gezet.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Omdat het adres van [appellant] op het adreslabel op de doos staat, moet in beginsel worden aangenomen dat de doos op dat adres is bezorgd, zodat [appellant] de doos heeft ontvangen. De enkele verklaring in het beroepschrift van [appellant] dat hij de doos niet heeft aangenomen, is onvoldoende objectief om enkel op grond daarvan aannemelijk te achten dat hij de doos niet heeft ontvangen. De doos is daarom tot hem te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is. Aangenomen dat de doos op het adres van [appellant] is bezorgd, maakt de enkele omstandigheid dat er een andere naam op de doos staat, niet aannemelijk dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

Met zijn stelling dat hij op de dag waarop de doos is aangetroffen en de twee dagen daarvoor, overdag niet in Den Haag was, heeft [appellant] ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gelegd. Hoewel hij zelf stelt dat het niet waarschijnlijk is dat hij de doos na 21:00 uur nog buiten zou zetten, is er geen reden waarom hij dat niet kan hebben gedaan.

Tot slot heeft hij eerst pas op de zitting verklaard, dat het een pakket voor zijn buurvrouw was en dat zij de doos verkeerd heeft aangeboden. Deze verklaring heeft hij niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Hij heeft bijvoorbeeld geen verklaring van de buurvrouw overgelegd waarin zij de door [appellant] gestelde gang van zaken bevestigt. Hij heeft ook niet onderbouwd dat de naam op de doos daadwerkelijk de naam van zijn buurvrouw is en dat zij daar is komen wonen rond de tijd dat de doos naast de container is aangetroffen. Met deze enkele, niet onderbouwde, stelling heeft hij dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

Gelet op het voorgaande heeft het college [appellant] terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

687