Uitspraak 202107945/1/R4


Volledige tekst

202107945/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft het college zijn beslissing om op 7 september 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 19 november 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Markerink en mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grote platgemaakte doos die op 7 september 2021 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van de Beeklaan 344 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de doos volledig in de al vrij volle papiercontainer heeft gedaan en dat de klep daarna dicht ging. Zij vermoedt dat iemand anders de doos uit de container heeft gehaald om plaats te maken voor zijn of haar eigen oud papier. Volgens haar neemt het college in het besluit op bezwaar van 19 november 2021 ten onrechte aan dat zij de doos in de klep van de container heeft achtergelaten en heeft het college zich in het verweerschrift ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om een doos uit een papiercontainer te halen als die doos op juiste wijze volledig daarin is gedaan. Ter zitting heeft zij vier foto's overgelegd waarop te zien is dat het mogelijk is om een grote platte doos uit een bovengrondse papiercontainer te halen als die tot bijna aan de vulgleuf vol zit en de doos zich volledig in de container, net onder het niveau van de vulgleuf, bevindt.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Haar verklaring dat zij de doos volledig in de container heeft gedaan, is onvoldoende objectief om dat aannemelijk te maken. Verder heeft zij haar vermoeden dat iemand anders de doos uit de container heeft gehaald, niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.

Het college heeft in het besluit van 19 november 2021 toegelicht dat het op juiste wijze aanbieden van huisvuil inhoudt dat het huisvuil volledig in de container moet worden gedaan, zodat het niet mogelijk is voor anderen om het er weer uit te halen. Anders dan [appellante] veronderstelt, volgt uit deze toelichting niet dat het college aanneemt dat zij de doos in de klep van de container heeft achtergelaten. Met deze toelichting onderbouwt het college waarom het haar stelling, dat zij de doos volledig in de container heeft gedaan en hij daarna door toedoen van iemand anders ernaast terecht is gekomen, niet aannemelijk acht.

Met de ter zitting overgelegde foto's heeft [appellante] echter aangetoond dat het mogelijk is om papierafval dat op juiste wijze in een bovengrondse papiercontainer is aangeboden, daar weer uit te halen en dat het standpunt van het college daarover dus onjuist is. Hoewel zij heeft aangetoond dat het mogelijk is dat een doos uit de container wordt gehaald, heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat iemand dat in dit geval ook heeft gedaan met de aangetroffen doos. Met haar enkele, niet onderbouwde, vermoeden dat iemand haar doos uit de container heeft gehaald, heeft zij dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

687