Uitspraak 202201957/2/R4


Volledige tekst

202201957/2/R4.
Datum uitspraak: 17 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoekster sub 1], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: [verzoekster sub 1]), gevestigd dan wel wonend te Buurmalsen, gemeente West Betuwe,

2.       [verzoekster sub 2], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], (hierna: [verzoekster sub 2]), gevestigd dan wel wonend te Meteren, gemeente West Betuwe,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] beroep ingesteld.

[verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekster sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 juni 2022, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door [vennoot A], bijgestaan door mr. E.J.H. Plambeck, advocaat te Alphen aan den Rijn, [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door [maat A], bijgestaan door mr. A. Menhart, rechtsbijstandverlener te Beesd, en de raad, vertegenwoordigd door drs. F. Schmidt, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [fruitteeltbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van [verzoekster sub 1]

2.       [verzoekster sub 1] richt zich in het verzoek tegen het bestemmingsplan voor zover dat een fruitboomgaard mogelijk maakt op korte afstand van haar gronden met de bestemming "wonen" aan de [locatie 1] te Buurmalsen. [verzoekster sub 1] voert aan dat op het naastgelegen perceel jaren geleden illegaal een fruitboomgaard is opgericht en dat die is gelegaliseerd met de omgevingsvergunning die bij besluit van 2 juli 2021 aan [fruitteeltbedrijf] is verleend. [verzoekster sub 1] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit. [verzoekster sub 1] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening dit plandeel te schorsen om onomkeerbare gevolgen hangende het beroep bij de rechtbank te voorkomen. Zij stelt dat bij inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen omgevingsvergunning meer nodig is voor de fruitboomgaard en dat daarom het procesbelang zal komen te ontvallen bij haar beroep tegen de omgevingsvergunning.

3.       De voorzieningenrechter stelt vast dat de gevraagde schorsing van het bestemmingsplan geen verschil maakt voor de gebruiksmogelijkheden van de fruitboomgaard, aangezien dat gebruik is toegestaan op grond van de verleende omgevingsvergunning. Voorts volgt de voorzieningenrechter het betoog van [verzoekster sub 1] niet dat het procesbelang bij haar beroep tegen de omgevingsvergunning zal vervallen indien het bestemmingsplan in werking treedt. Het nieuwe bestemmingsplan is immers nog niet onherroepelijk en kan bij een geslaagd beroep worden vernietigd. Daarom behoudt [fruitteeltbedrijf] belang bij de verleende omgevingsvergunning en behoudt [verzoekster sub 1] procesbelang bij de beoordeling van haar beroep daartegen. De inwerkingtreding van het bestemmingsplan heeft dus geen onomkeerbare gevolgen voor [verzoekster sub 1]. [verzoekster sub 1] heeft daarom geen spoedeisend belang bij een schorsing van het bestemmingsplan, zodat het verzoek hiertoe moet worden afgewezen. Na de uitspraak van de rechtbank op het beroep tegen de omgevingsvergunning kan worden bezien of dan alsnog een spoedeisend belang is ontstaan voor het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval kan daartoe eventueel een nieuw verzoek worden ingediend.

4.       Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dient te worden afgewezen.

5.       De raad hoeft [verzoekster sub 1] geen proceskosten te vergoeden.

Het verzoek van [verzoekster sub 2]

6.       [verzoekster sub 2] richt zich in het verzoek tegen het bestemmingsplan voor zover dat betrekking heeft op het perceel aan [locatie 2] te Deil en de daarachter gelegen gronden. Het perceel [locatie 2] is in eigendom van [eigenaar]. De bedrijfswoning van [eigenaar] krijgt in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Wonen". De achter het perceel van [eigenaar] gelegen gronden zijn in eigendom van [verzoekster sub 2] en zijn in gebruik als fruitboomgaard. [verzoekster sub 2] vreest dat het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel van [eigenaar] beperkende gevolgen heeft voor de uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en wil daarom met het verzoek voorkomen dat dit deel van het bestemmingsplan in werking treedt.

Het verzoek van [verzoekster sub 2] is ook gericht tegen het ontbreken van een mogelijkheid in het nieuwe bestemmingsplan om op de gronden achter [locatie 2] een bedrijfsloods op te richten. Volgens [verzoekster sub 2] was vergunningverlening onder het vorige bestemmingsplanregime nog wel mogelijk met toepassing van een binnenplanse afwijking. Het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe heeft de aanvraag van [verzoekster sub 2] voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bedrijfsloods bij besluit van 16 juni 2020 afgewezen. Bij uitspraak van 25 mei 2022 heeft de rechtbank Gelderland het beroep van [verzoekster sub 2] gegrond verklaard en het besluit van 16 juni 2020 vernietigd, maar geoordeeld dat de omgevingsvergunning niet kan worden verleend op grond van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het vorige bestemmingsplan. [verzoekster sub 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat deel van de uitspraak en verzoekt de voorzieningenrechter van de Afdeling om schorsing van het nieuwe bestemmingsplan, om te voorkomen dat het college bij het nieuw te nemen besluit de aanvraag moet toetsen aan het nieuwe bestemmingsplan.

7.       Voor zover het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" voorziet in een wijziging van de bestemming van de gronden van [eigenaar] in de bestemming "Wonen", overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Met [verzoekster sub 2] ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan te nemen dat inwerkingtreding van het bestemmingsplan ertoe kan leiden dat [verzoekster sub 2] verplicht wordt om bij het gebruik van zijn fruitboomgaard milieubeschermende maatregelen en beperkingen in acht te nemen ter bescherming van de woning van [eigenaar]. Op grond daarvan is er voldoende reden voor het aanwezig achten van een spoedeisend belang.

8.       De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de bestemming "Wonen" uitvoering is gegeven aan de wens van de eigenaar om het nu bestaande gebruik van de bedrijfswoning, na beëindiging van het bedrijf van [eigenaar] in de vorm van een fruitboomgaard, te legaliseren. Dat daarmee een situatie ontstaat dat een burgerwoning wordt toegestaan direct grenzend aan gronden met bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden", waarop de uitoefening van een boomgaard is toegestaan, is voor de gemeente niet uniek en is daarom volgens de raad niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

9.       Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet, afgaand op de ter zitting door de raad gegeven toelichting, worden vastgesteld dat de toekenning van de bestemming "Wonen" uitsluitend is gebaseerd op de wens van de eigenaar van de gronden om het huidig gebruik te legaliseren. Daarmee heeft de raad geen blijk gegeven van een zorgvuldige belangenafweging. In de belangenafweging is niet mede betrokken het belang van een doelmatig gebruik van de naastgelegen gronden. Evenmin is gebleken van een onderzoek naar de mogelijkheden om het bestaande gebruik te legaliseren op een minder bezwarende wijze, bijvoorbeeld door de betreffende woning aan te merken als plattelandswoning. Om deze reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het plandeel met de bestemming "Wonen", toegekend aan de gronden die in eigendom toebehoren aan [eigenaar], te schorsen.

10.     Voor zover het verzoek betrekking heeft op de naastgelegen gronden en strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat een bedrijfsloods ter plaatse alsnog kan worden opgericht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Het belang van [verzoekster sub 2] bij schorsing van het bestemmingsplan is er in gelegen dat bij een nieuwe beoordeling van haar aanvraag om omgevingsvergunning, deze aanvraag moet worden getoetst aan het bestemmingsplan dat gold voorafgaand aan het in beroep bestreden bestemmingsplan. Zij stelt dat toetsing aan het voorgaande bestemmingsplan voor haar gunstiger is, omdat de omgevingsvergunning dan volgens haar kan worden verleend met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Bij uitspraak van 25 mei 2022 heeft de rechtbank echter geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde omgevingsvergunning niet kan worden verleend op grond van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, maar dat vergunningverlening alleen eventueel mogelijk is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Schorsing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" zal bij die besluitvorming daarom naar verwachting niet leiden tot een gunstiger resultaat voor [verzoekster sub 2]. Ook de voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat vergunningverlening mogelijk is met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en dat toetsing aan het voorgaande bestemmingsplan gunstiger zou zijn voor [verzoekster sub 2]. De voorzieningenrechter ziet daarom geen belang bij schorsing van dit onderdeel van het bestemmingsplan.

11.     Gelet op hetgeen in 9 is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden van [verzoekster sub 2].

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek van [verzoekster sub 1] af;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2022", voor zover daarin de bestemming "Wonen" is toegekend aan de gronden aan de [locatie 2] te Deil;

III.      wijst het verzoek van [verzoekster sub 2] voor het overige af;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente West Betuwe tot vergoeding van bij [verzoekster sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.566,61, waarvan € 1.518,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      gelast dat de raad van de gemeente West Betuwe aan [verzoekster sub 2] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 365,-.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022

929