Uitspraak 202102392/1/A3 en 202102392/2/A3


Volledige tekst

202102392/1/A3 en 202102392/2/A3.
Datum uitspraak: 22 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2021 in zaak nr. 20/1092 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Apeldoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft de burgemeester aan Vinke Vision een evenementenvergunning verstrekt.

Bij besluit van 10 januari 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2022, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De evenementenvergunning

2.       Op 7 oktober 2019 heeft de burgemeester een evenementenvergunning verleend voor de landelijke intocht van Sinterklaas op 16 november 2019. Bij dit evenement worden in plaats van Zwarte Pieten roetveegpieten ingezet. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] geen belanghebbende is. Volgens de rechtbank is dit besluit juist.

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn zaak ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Door te oordelen dat hij geen belanghebbende is, is hij uitgesloten van rechtsbescherming tegen genocide. Zijn belang is het voortbestaan van de etnische, nationale, raciale en godsdienstige groepen waartoe hij behoort. Hij behoort namelijk tot het Nederlandse volk, de blanke Europese etnische groep en de christelijke bevolking. De rechtbank heeft de op haar rustende volkenrechtelijke verplichtingen geschonden. Volgens hem volgt uit artikel 1 van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (hierna: Genocideverdrag) dat hij als natuurlijk persoon rechtsmiddelen moet kunnen aanwenden tegen de verleende evenementenvergunning. Op grond van het internationale recht is de rechter verplicht om rechtsbescherming te bieden in gevallen waar sprake is van genocide. Het nationaalrechtelijke onderscheidingscriterium in het kader van belanghebbendheid mag op basis van het internationaal recht niet worden gehanteerd. Tot slot verzoekt [appellant] om immateriële schadevergoeding.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is niet voldoende om belanghebbende te kunnen zijn. Een belang dat zich onvoldoende onderscheidt van de belangen van willekeurige anderen, is geen persoonlijk belang.

3.2.    Het is [appellant] te doen om de figuur van Zwarte Piet die volgens hem aan de landelijke intocht van Sinterklaas zou moeten deelnemen. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat er met hem willekeurige anderen zijn die deze opvattingen delen. Dat betekent dat [appellant] zich niet onderscheidt van deze willekeurige anderen die menen dat Zware Piet een onderdeel moet vormen van de landelijke intocht van Sinterklaas. [appellant] heeft daarmee geen eigen en persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van willekeurige anderen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Artikel 1 van het Genocideverdrag is niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Daarmee is er geen aanleiding om op grond van deze bepaling het nationaalrechtelijke onderscheidingscriterium in het kader van belanghebbendheid opzij te zetten. Gelet op het voorgaande bestaat ook geen grondslag voor het toekennen van schadevergoeding.

Het betoog faalt.

De afstemming met de NTR

4.       [appellant] betoogt dat zijn beroep bij de rechtbank niet alleen zag op de evenementenvergunning en een handhavingsverzoek, maar ook op de beslissing op zijn bezwaar van 18 september 2019 dat zich richt tegen het aangekondigde besluit van 17 september 2019, waarin de NTR met de gemeente Apeldoorn heeft afgestemd dat bij de landelijke intocht van Sinterklaas uitsluitend roetveegpieten zullen worden ingezet die niet volledig zwart zijn geschminkt. De rechtbank heeft ten onrechte geen uitspraak gedaan op dit beroep omdat er volgens de rechter geen sprake is van een op schrift gesteld besluit. [appellant] voert aan dat ook als sprake zou zijn van een niet appellabel besluit de rechter uitspraak moet doen op het beroep.

4.1.    Het is [appellant] te doen om een bericht op de gemeentelijke website van 17 september 2019 waarin is vermeld dat de NTR met de gemeente Apeldoorn heeft afgestemd dat er bij de landelijke intocht van Sinterklaas uitsluitend roetveegpieten zullen worden ingezet. Dit bericht is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartegen kon dus geen bezwaar worden gemaakt. De burgemeester hoefde geen besluit te nemen op een bezwaar. Dit betekent dat er ook geen beroep bij de rechtbank mogelijk was. De conclusie is dat van het uitblijven van een uitspraak van de rechtbank geen sprake is.

Het betoog faalt.

Het verzoek om voorlopige voorziening

5.       [appellant] heeft een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend omdat de burgemeester de op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft toegezonden. Daarmee doelt hij op het afstemmingsbesluit en de communicatie en gemaakte afspraken tussen de burgemeester, de NTR, Vinke Vision en de driehoek of de politie dan wel Mobiele Eenheid.

5.1.    De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in beginsel alle stukken die het bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. De voorzieningenrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de gevraagde stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De genoemde stukken spelen geen rol bij de beantwoording van de vraag of [appellant] als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af;

III.      wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter

w.g. Niane-van de Put
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022

805