Uitspraak 202202630/2/A3


Volledige tekst

202202630/2/A3.
Datum uitspraak: 16 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van onder meer:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 21 maart 2022 in zaak nr. 21/227 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het college besloten dat [wederpartij] niet in aanmerking komt voor de vrijgekomen plaats op de weekmarkt in Schijndel. Bij besluit van diezelfde datum heeft het college die vrijgekomen plaats toegekend aan [persoon A].

Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college het tegen die besluiten door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 december 2020 vernietigd en bepaald dat het college binnen tien weken moet beslissen op het bezwaar van [wederpartij]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [wederpartij] en [persoon A] hoger beroep ingesteld. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2022, waar het college is verschenen, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller en L.P.M. Cornelissen-Penninx.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Volgens de Marktverordening van de gemeente Meierijstad moeten ondernemers die in aanmerking willen komen voor een vrijgekomen plaats op de weekmarkt, een aanvraagformulier invullen om hun interesse kenbaar te maken. Op dit aanvraagformulier staan concrete vragen die beantwoord moeten worden. Bij zijn aanvraag heeft [wederpartij] al deze vragen beantwoord en een foto van zijn verkoopwagen toegevoegd. [persoon A] heeft bij zijn aanvraag echter een volledige presentatie toegevoegd waarin hij meer informatie heeft gegeven dan op het formulier ingevuld kon worden. Deze aanvullende informatie over zijn assortiment, zijn verkooppunt en onder andere zijn bijdrage aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: MVO), heeft het college meegewogen in de beoordeling. Mede hierdoor heeft het college de vrijgekomen plaats bij besluit van 6 januari 2020 toegekend aan [persoon A].

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] en [persoon A] geen gelijke kansen hebben gehad. In de Marktverordening staat dat MVO een te beoordelen element is, maar het aanvraagformulier biedt geen ruimte voor het indienen van informatie daarover. Daarom is verklaarbaar dat [wederpartij] dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft het besluit van 15 december 2020 vernietigd en bepaald dat het college binnen tien weken een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van [wederpartij].

Het verzoek

4.       Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht de uitspraak van de rechtbank te schorsen tot tien weken na de bekendmaking van de uitspraak op de hoger beroepen.

4.1.    De aangevallen uitspraak dwingt het college ertoe om [wederpartij] de gelegenheid te geven om alsnog informatie te verschaffen op het punt van MVO. Daarna moet het college opnieuw een besluit nemen op zijn bezwaar. De uitspraak van de rechtbank laat het college de ruimte om de vrijgekomen plaats alsnog aan [wederpartij] toe te kennen, maar verplicht hiertoe niet. Het college mag dus ook beslissen dat [persoon A] de plaats behoudt. Niet is gebleken dat het nemen van een nieuw besluit voor het college onevenredig belastend is. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het college niet verplicht is om ook andere gegadigden te laten meedingen naar de vrijgekomen plaats. Als de Afdeling in de hoofdzaak tot het oordeel komt dat de rechtbank het besluit van 15 december 2020 ten onrechte heeft vernietigd, zal aan het nieuwe besluit de grondslag komen te ontvallen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college onder deze omstandigheden onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek.

5.       De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.

w.g. Verheij
voorzieningenrechter

w.g. Fernandez
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022

753