Uitspraak 202105858/1/R1


Volledige tekst

202105858/1/R1.
Datum uitspraak: 14 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bakel, gemeente Gemert-bakel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 30 juli 2021 in zaak nr. 20/1109 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas.

Openbare zitting gehouden op 14 juni 2022 om 10:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter

griffier: mr. Y.C. Visser

Verschenen:

het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd via een videoverbinding door mr. K.M.C. van Houten.

====================================

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 30 juli 2021 van de rechtbank Oost­-Brabant.

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Gronden:

1.       [appellant] betoogt dat gebleken is dat het dempen van de watergangen ten behoeve van de peilgestuurde drainage geen verbetering van het watersysteem is, maar heeft dit niet aangetoond. Wat hij daarover stelt leidt niet tot het oordeel dat de vergunde handelingen niet gericht zijn op verbetering van het watersysteem of dat het dempen van de watergangen leidt tot externe negatieve waterhuishoudkundige effecten. Bij zijn oordeel dat het dagelijks bestuur geen compensatie voor de te dempen watergangen hoeft te verlangen, heeft de rechtbank mogen betrekken dat [appellant] niet betwist dat de sloten weinig tot geen bergend vermogen hebben. In het herstelbesluit van 16 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat de watergangen een beperkt bergend vermogen hebben, omdat zij onder een relatief groot verhang liggen, waardoor het water relatief snel naar de ontvangende Esperloop stroomt en van daaruit verder wordt afgevoerd. Dat heeft [appellant] niet betwist en daarom hoefde de rechtbank aan de juistheid daarvan niet te twijfelen. In hoger beroep heeft [appellant] ook niet gemotiveerd betwist dat de te dempen watergangen een beperkt bergend vermogen hebben.

2.       Wat [appellant] verder aanvoert geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat de conclusie van de rechtbank, dat voldoende geborgd is dat de landbouwkundige condities voor de omliggende percelen niet verslechteren, onjuist is. De stelling van [appellant] dat de drainage zorgt voor een toenemende aanvoer van water, wordt door het dagelijks bestuur bestreden. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet valt in te zien dat er als gevolg van de aanleg van het drainagesysteem meer water van de percelen van vergunninghouder in de Esperloop terecht komt. Over de gevolgen van de peilgestuurde drainage voor het grondwaterpeil in het omliggende gebied is in het herstelbesluit opgemerkt dat het gemiddeld laagste grondwaterpeil (GLG) zou kunnen stijgen. Anders dan mogelijk is bij een stijging van het gemiddeld hoogste grondwaterpeil (GHG), leidt een stijging van het GLG volgens het dagelijks bestuur echter niet tot wateroverlast. Verder is toegelicht dat de peilgestuurde drainage op dezelfde diepte komt te liggen als het huidige drainagesysteem en dat in de vergunning voorschriften zijn opgenomen voor de maximale en minimale ontwateringsdiepte. Daarmee wordt volgens het dagelijks bestuur tegemoetgekomen aan de belangen van [appellant] en andere belanghebbenden, omdat door die voorschriften geen extern negatief effect zal worden veroorzaakt. De stelling van [appellant] dat de toegelaten grondwaterstanden betekenen dat hij het op zijn perceel benodigde grondwaterpeil van 1 meter onder maaiveld niet meer met de in zijn perceel aanwezige drainage kan halen, heeft hij niet onderbouwd. Daarbij merkt de Afdeling op dat in 14.4.1 van de door het dagelijks bestuur gehanteerde "Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater" is bepaald dat de ontwateringsdiepte maximaal 70 cm onder maaiveld mag zijn en dat dit in de vergunning ook is voorgeschreven.

3.       [appellant] heeft verder gronden aangevoerd die een herhaling zijn van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de tussenuitspraak en de einduitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 en 8 van de einduitspraak opgenomen overwegingen, waarop het oordeel over het herstelbesluit is gebaseerd.

4.       De Afdeling ziet net als de rechtbank geen aanleiding om advies aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de StAB) te vragen, zoals [appellant] heeft voorgesteld. Daarbij wordt opgemerkt dat in deze  procedure alleen de verleende watervergunning voor het aanleggen van peilgestuurde drainage en het dempen van drie b-watergangen ter toetsing voorligt. Andere besluiten van het waterschap waar in het verleden over geprocedeerd is, zijn niet aan de orde.

5.       Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Visser
griffier

148