Uitspraak 202104358/1/A2


Volledige tekst

202104358/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bergeijk,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 2 juni 2021 in zaak nr. 20/2855 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om een verkeersbesluit te nemen afgewezen.

Bij besluit van 3 september 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.B.M. Kersten, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door K. Penninx en mr. L. van Heist-van Lokven, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het adres [locatie] in Bergeijk en hij is ook eigenaar van de woning.

2.       In 2013 is het project "30-60 zone ’t Loo" afgerond. Dit project heeft ertoe geleid dat de toegestane maximumsnelheid op de Bredasedijk ter hoogte van de woning van [appellant] is verlaagd van 50 km/uur naar 30 km/uur. Als snelheidsbeperkende maatregel is hierbij destijds ook een verkeersplateau gerealiseerd. Na de aanleg van dit plateau heeft [appellant] aangegeven last te hebben van trillingen door het verkeer. Uit onderzoek is gebleken dat de streefwaarden uit richtlijnen voor trillingsschade, SBR-A, en richtlijnen voor trillingshinder, SBR-B, werden overschreden. [appellant] en de gemeente hebben in maart 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder andere is vastgelegd dat de gemeente het verkeersplateau zal verwijderen en dat de weg op die plek opnieuw geasfalteerd zal worden en dat, op het moment dat [appellant] na verwijdering van het plateau opnieuw hinder als gevolg van trillingen ervaart, hij binnen zes maanden na uitvoering van de aanpassing bij de gemeente kan verzoeken om een nieuw onderzoek.

3.       Nadat het plateau was verwijderd, heeft [appellant] opnieuw gevraagd om onderzoek te laten verrichten. SGS Belgium N.V. (Hierna: SGS) heeft dit onderzoek in opdracht van de gemeente uitgevoerd bij de woning van [appellant] en de resultaten daarvan vastgelegd in een rapport van 26 mei 2017. Volgens SGS kan op basis van SBR-A geconcludeerd worden dat de kans op schade aan de woning als gevolg van verkeersbewegingen onwaarschijnlijk is. Op basis van SBR-B mag volgens SGS geconcludeerd worden dat de kans op hinder als gevolg van verkeersbewegingen aanwezig is, maar dat het niet valt uit te sluiten dat metingen zonder de aanwezigheid van de bewoners tot lagere meetwaarden zou leiden.

4.       [appellant] heeft het college bij brief van 6 november 2019 verzocht om een verkeersbesluit te nemen. Hij heeft hierbij toegelicht dat hij geluids- en trillingshinder ervaart. Volgens [appellant] wordt deze hinder veroorzaakt door toename van zwaar verkeer. Hij heeft daarom het college gevraagd een verkeersbord te plaatsen, waarbij het landbouw- en vrachtverkeer boven een bepaald gewicht wordt verboden om over de Bredasedijk te rijden vanuit het buitengebied naar de bebouwde kom.

Besluitvorming

5.       Bij het besluit van 17 februari 2020 heeft het college het verzoek om een verkeersbesluit te nemen, afgewezen. Het college ziet geen reden om aan te nemen dat de hoeveelheid zwaar verkeer is toegenomen. Volgens het college blijkt uit verkeerstellingen in 2012, 2013 en 2016 dat bij iedere telling het aantal bewegingen van zwaar verkeer juist is afgenomen. Verder zijn er geen omgevingsvergunningen verleend in het kader van een uitbreiding of oprichting van een inrichting in het gebied, die een verkeerstoename kunnen verklaren in de periode voorafgaand aan het verzoek. Gelet op de economische belangen van de agrarische bedrijven, de handhaafbaarheid van het verzochte verkeersbesluit en het effect op andere wegen, de verbetering van de weg voor de woning van [appellant] door de recente asfaltering en het ontbreken van een onderbouwde oorzaak van de gemeten trillingen bij het huis van [appellant], biedt het instellen van een aslastbeperking voor zwaar landbouw- en vrachtverkeer geen haalbare oplossing, aldus het college.

[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

6.       Bij het besluit van 1 september 2020 heeft het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om een verkeersbesluit te nemen gehandhaafd.

[appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Aangevallen uitspraak

7.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de verkeerssituatie op de weg voor de woning van [appellant]. Het college heeft zich volgens de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van een relevante toename van verkeer en dat op grond van het rapport van 26 mei 2017 niet kan worden geconcludeerd dat de hinder die veroorzaakt wordt door het verkeer zo erg is dat de streefwaarden worden overschreden. Die hinder kan ook een andere oorzaak hebben, aldus de rechtbank.

Wettelijk kader

8.       Het wettelijk kader voor het nemen van een verkeersbesluit als waarom [appellant] heeft verzocht wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en de Wegenverkeerswet 1994. De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep

9.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Uit het rapport van 26 mei 2017 volgt dat de normen voor trillingshinder zijn overschreden. Als het college twijfelt aan de oorzaak van die overschrijding, ligt het op de weg van het college dit nader te onderzoeken. Daarnaast voert [appellant] aan dat het aantal verkeersbewegingen langs zijn huis wel degelijk sterk is toegenomen. Alhoewel het college zich op het standpunt heeft gesteld dat er in de afgelopen periode geen relevante vergunningen zijn verleend, is bij besluit van 6 mei 2019 een grote uitbreiding van de mestverwerkingsactiviteiten van [bedrijf] vergund. Dit bedrijf is gevestigd aan de [locatie] te Bergeijk en het verkeer van en naar onder meer dit bedrijf zorgt voor overlast. Verder voert [appellant] aan dat de verkeerstellingen waarop het college zich baseert niet representatief zijn voor het daadwerkelijke aantal verkeersbewegingen en dat hieruit ook niet kan worden afgeleid of het gewicht per landbouwvoertuig is gestegen.

Beoordeling van het hoger beroep

10.     Het college dient bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

10.1.  Uit het trillingsonderzoek dat SGS in verband met aanpassingen van de verkeerssituatie bij het huis van [appellant] heeft uitgevoerd blijkt dat de streefwaarden voor trillingshinder volgens SBR-B zijn overschreden. Dit betekent dat sprake is van significante hinder. Het college stelt zich op zich terecht op het standpunt dat uit dit onderzoek niet blijkt dat deze hinder wordt veroorzaakt door (een toename van) verkeer. Dit is echter ook niet uitgesloten. Naar het oordeel van de Afdeling had het college naar aanleiding van het rapport van SGS nader onderzoek moeten laten verrichten naar de oorzaak van de trillingshinder. Het had in elk geval niet kunnen volstaan met de constatering dat niet vast staat dat de hinder wordt veroorzaakt door (een toename van) verkeer. Dat geen sprake is van een toename van verkeer, zoals het college stelt, blijkt niet uit de door het college aangeleverde verkeerstellingen. De tellingen hebben plaatsgevonden in 2012, 2013 en 2016, terwijl [appellant] heeft aangevoerd dat het zwaar verkeer juist recent is toegenomen. Door te verwijzen naar de tellingen die in 2012, 2013 en 2016 hebben plaatsgevonden heeft het college op dit standpunt niet adequaat gereageerd. Ten aanzien van de vergunning die aan [bedrijf] is verleend heeft het college aangevoerd dat deze niet leidt tot toename van verkeer, omdat met dit bedrijf is afgesproken dat mestwagens een andere route nemen dan die langs het huis van [appellant] voert. Volgens het college zijn ook in breder verband afspraken gemaakt, inhoudende dat weggebruikers en bewoners in de gemeente rekening met elkaar houden, en dat deze afspraken worden vastgelegd in een Landbouwconvenant dat binnenkort getekend zal worden. Dat er afspraken zijn gemaakt over verkeersbewegingen betekent niet dat in overeenstemming met deze afspraken wordt gehandeld. Hier is het college in zijn besluitvorming aan voorbijgegaan. Dat het college geen ge- of verboden ten aanzien van het verkeer wenst in te stellen, zoals het te kennen heeft gegeven, kan zijn, maar deze wens ontslaat het college niet van de verplichting om een zorgvuldige belangenafweging te maken ten aanzien van het nemen van het door [appellant] gewenste verkeersbesluit. Uit het voorgaande volgt dat de besluitvorming van het college niet berust op een zorgvuldige belangenafweging. Het betoog slaagt.

11.     De overige door [appellant] aangevoerde gronden behoeven geen bespreking meer.

Conclusie ten aanzien van het hoger beroep

12.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 september 2020 gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voor vernietiging in aanmerking. Het college moet een nieuw besluit nemen op het door [appellant] tegen het besluit van 17 februari 2020 gemaakte bezwaar met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.

Wat betekent dit in de praktijk?

13.     Het college moet opnieuw onderzoek laten verrichten naar trillingshinder als gevolg van verkeer dat langs het huis van [appellant] voert.  Hierbij kan het college bijvoorbeeld onderzoek laten verrichten met een bewaakte methode, zoals [appellant] heeft aangevoerd. Vervolgens moet het college een belangenafweging maken waarbij het de nieuwe onderzoeksresultaten in aanmerking neemt en besluiten of het de aanvraag van [appellant] om een verkeersbesluit te nemen alsnog toewijst of niet. Hierbij moet het college uitgaan van de actuele verkeerssituatie voor huis van [appellant], op basis van bijvoorbeeld nieuwe tellingen uitgevoerd in een hiervoor representatieve periode.

Proceskosten

14.     Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 2 juni 2021 in zaak nr. 20/2855;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 1 september 2020, met het kenmerkt 20UT008099/C20002623, gegrond;

IV.     vernietigt dit besluit;

V.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.086,78, waarvan € 3.036,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Dokkum
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022

735-994

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

[…]

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

[…]

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;

[…]

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.