Uitspraak 202100063/4/R3


Volledige tekst

202100063/4/R3.
Datum uitspraak: 15 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Glane, gemeente Losser,

appellant,

en

de provinciale staten van Overijssel,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2386, heeft de Afdeling provinciale staten opgedragen om binnen 8 weken na de verzending van die uitspraak het gebrek in het besluit van 23 september 2020 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 19 november 2021 heeft de Afdeling de bij haar tussenuitspraak van 27 oktober 2021 bepaalde termijn op verzoek van provinciale staten verlengd tot 9 februari 2022.

Bij brief van 8 februari 2022 hebben provinciale staten laten weten het besluit van 23 september 2020 van een aanvullende motivering te hebben voorzien.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld. Het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen heeft laten weten zich in de nadere motivering van provinciale staten te kunnen vinden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Oord, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. R. Orie, zijn verschenen. De gemachtigde van provinciale staten, mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Voorts is ter zitting het Waterschap, vertegenwoordigd door S.J.B. Fortkamp en M. Duineveld, bijgestaan door mr. V.A. Textor, als partij gehoord.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       Bij besluit van 23 september 2020 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Dinkeldal Zuid" vastgesteld. Uit de plantoelichting en de Nota van Antwoord, beide behorend bij het plan, blijkt dat de herinrichting van de Dinkel resulteert in een verhoging van de waterstanden, wat op meerdere locaties, ook aan de randen van het perceel van [appellant], tot een toename van de inundatie leidt. Met behulp van berekeningen zijn overstromingskaarten van de huidige en voorgenomen situatie gemaakt. Deze kaarten zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen. De hier relevante kaart is de kaart 'Toetsing normoverschrijding T010' (hierna: de overstromingskaart). Er is aangegeven dat in de nadere detaillering van het ontwerp nadere maatregelen worden uitgewerkt om extra wateroverlast te voorkomen. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat, anders dan [appellant] betoogt, het niet nodig was om in het inpassingsplan te verzekeren dat de maatregelen ter voorkoming van extra wateroverlast worden genomen. Ook zonder die maatregelen is volgens provinciale staten het inpassingsplan in overstemming met een goede ruimtelijke ordening.

2.       Tijdens de eerdere zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat provinciale staten niet hebben onderkend dat er in de bestaande situatie veel vaker sprake is van overstromingen dan één keer per tien jaar, waarvan provinciale staten uitgaan, en dat er ook sprake is van wateroverlast op de gronden ten noordoosten van zijn woning, waar volgens de overstromingskaart geen sprake zou zijn van wateroverlast.

3.       In de tussenuitspraak is overwogen dat de overstromingskaart de door [appellant] gestelde wateroverlast op zijn perceel in de bestaande situatie niet laat zien. Provinciale staten hebben dit ter zitting erkend, maar hiervoor geen verklaring kunnen geven. Gelet op de verklaringen van [appellant] over de bestaande situatie op zijn perceel, terwijl provinciale staten zich baseren op een overstromingskaart die tot stand is gekomen met behulp van modelberekeningen, heeft de Afdeling geoordeeld dat provinciale staten de bestaande situatie op het perceel van [appellant] onvoldoende hebben onderzocht. Dat betekent dat zij ook onvoldoende hebben gemotiveerd dat er geen sprake is van een zodanige onevenredige aantasting van de belangen van [appellant] dat het inpassingsplan niet had kunnen worden vastgesteld zonder dat de eventuele maatregelen om extra wateroverlast op het perceel van [appellant] te voorkomen in het inpassingsplan, met bijvoorbeeld een voorwaardelijke verplichting, zijn gewaarborgd.

De einduitspraak

Aanvullende motivering van provinciale staten van 2 februari 2022

4.       In de aanvullende motivering staat dat het Waterschap op het perceel van [appellant] onderzoek heeft gedaan naar de bestaande inundatie. Uit dat onderzoek blijkt dat op de door [appellant] bedoelde noordelijk gelegen gronden geen sprake is van jaarlijkse inundaties vanuit de Glanerbeek dan wel de Dinkel. Op de zuidelijk gelegen gronden en op de lage stroken van het noordelijke deel van het perceel die langs de Dinkel liggen, is wel sprake jaarlijkse inundatie. Het aanvullende onderzoek van het Waterschap naar de bestaande situatie leidt volgens provinciale staten niet tot nieuwe inzichten.

Vervolgens heeft het Waterschap onderzocht welke effecten het inpassingsplan heeft op de inundatie situatie. Volgens het Waterschap zorgt de stijging van de waterstand voor een toename van het inundatieoppervlak op het perceel. Volgens provinciale staten was hiervan ook in het inpassingsplan al uitgegaan. De beoordeling die in het inpassingsplan is gemaakt, wijzigt niet. Er hoeft volgens provinciale staten geen nieuwe belangenafweging te worden gemaakt.

5.       Omdat [appellant] wel wateroverlast ervaart op het noordelijk deel van zijn perceel heeft het Waterschap een aanvullend bodemkundig onderzoek laten uitvoeren. Uit dat onderzoek blijkt dat er hoge grondwaterstanden voorkomen op het zuidelijk deel van het perceel en in de strook aan de noordzijde van het erf. De huidige Gemiddelde Hoogste Grondwaterstanden (hierna: de GHG) op het perceel zijn hoger dan in het model dat voor het inpassingsplan is gebruikt. Het Waterschap heeft op basis van deze nieuwe informatie onderzocht waar en in welke mate als gevolg van een te verwachten verandering van de grondwaterstand door het inpassingsplan op het perceel effecten optreden. Volgens provinciale staten volgt uit het rapport dat als gevolg van de hogere grondwaterstand extra vernatting zal ontstaan. Deze extra vernatting heeft beperkte gevolgen voor de opbrengst van het noordelijke perceelsgedeelte.

6.       Provinciale staten hebben zich concluderend op het standpunt gesteld dat de maatregelen in het inpassingsplan nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Dinkeldal Zuid te behalen. Dit belang prevaleert boven de belangen van [appellant].

De beoordeling van de zienswijze van [appellant]

7.       De Afdeling zal bij de beoordeling van de zienswijze eerst ingaan op de mogelijke effecten van het inpassingsplan op de inundatie situatie op het perceel en daarna op de mogelijke effecten voor de grondwaterstand.

- Inundatie door oppervlaktewater

8.       [appellant] betoogt dat niet is komen vast te staan dat er in de bestaande situatie geen sprake is van inundatie aan de noordgrens van zijn perceel. Hij wijst er daarbij op dat de meetpunten in de Dinkel te ver uit elkaar liggen om daaruit informatie over het perceel te kunnen afleiden.

8.1.    In het bij de aanvullende motivering gevoegde rapport van het Waterschap staat dat naar aanleiding van de door [appellant] gestelde wateroverlast op zijn perceel onderzoek is gedaan naar de bestaande situatie. In het rapport is ten eerste vermeld dat bij het maken van de inundatiekaarten in het inpassingsplan gebruik is gemaakt van het Actueel Hoogtebestand Nederland (hierna: het AHN3). Om zekerheid te krijgen over de actuele maaiveldhoogte zijn extra hoogtemetingen verricht met een GNSS systeem. Bij het analyseren van de inundaties is rekening gehouden met de extra hoogtemetingen, zo staat in het rapport.

In het rapport staat vervolgens dat er aan de hand van metingen van de waterstand in de Dinkel in 2021 is onderzocht of de door [appellant] gemelde wateroverlast ten noordoosten van zijn woning het gevolg was van inundatie vanuit het oppervlaktewater. Daarbij is gekeken naar de situatie in de winter van 2021, toen in de Dinkel op drie momenten sprake was van een hoogwaterpiek. Het Waterschap komt op basis van de gemeten waterstanden op twee plekken in de Dinkel tijdens deze hoogwaterpiek, luchtfoto's van het perceel die op één van de dagen met een hoogwaterpiek zijn gemaakt en de hoogteligging van het perceel tot de conclusie dat er geen jaarlijkse inundatie optreedt op de gronden aan de noordgrens van het perceel nabij de greppel, op de gronden ten noordoosten van de woning en op de overige hogere delen van het perceel.

Het Waterschap heeft verder vastgesteld dat er jaarlijks wel inundaties kunnen optreden vanuit de Glanerbeek dan wel de Dinkel op het zuidelijke perceel en op de lage stroken van het noordelijke perceel die langs de Glanerbeek liggen. Daarbij is opgemerkt dat de inundatiefrequentie op die delen in de bestaande situatie 10 dagen per jaar tot één dag per jaar is. Deze gronden maken sinds het begin van deze eeuw deel uit van de zogeheten Dinkeldalregeling en zijn als waterberging bestemd in het bestemmingsplan, waardoor regelmatige inundaties zijn toegestaan (tot 20 dagen per jaar).

Provinciale staten concluderen in navolging van het Waterschap dat het aanvullende onderzoek naar de bestaande situatie niet leidt tot nieuwe inzichten met betrekking tot de bestaande inundatie situatie op het perceel.

8.2.    Uit het na de tussenuitspraak uitgevoerde onderzoek door het Waterschap volgt dat in de bestaande situatie geen inundatie optreedt op de door [appellant] bedoelde gronden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Waterschap het onderzoek niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. De stelling van [appellant] dat de in het rapport vermelde meetpunten in de Dinkel te ver van elkaar zijn gelegen om daaruit informatie over het perceel te kunnen afleiden, volgt de Afdeling niet. In het rapport van het Waterschap staat dat het perceel van [appellant] midden tussen beide meetpunten is gelegen en de metingen daarom een goed beeld geven van de waterstand bij het perceel van [appellant]. Dit heeft [appellant] niet gemotiveerd bestreden.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten de bestaande inundatie situatie op het perceel van [appellant] alsnog voldoende onderzocht.

9.       [appellant] betoogt dat provinciale staten zich niet op het standpunt hebben kunnen stellen dat de gevolgen van het inpassingsplan beperkt zullen blijven tot die gevolgen die in de aanvullende motivering zijn beschreven. Volgens hem leidt het inpassingsplan tot een zodanige onevenredige aantasting van zijn belangen dat het plan niet had kunnen worden vastgesteld zonder dat eventuele maatregelen om extra wateroverlast op zijn perceel te voorkomen in het inpassingsplan zijn gewaarborgd.

Hij voert in dit verband aan dat door het verleggen van de Dinkel de risico's op inundatie op de lager gelegen delen van zijn perceel zijn vergroot, terwijl deze gronden geen onderdeel uitmaken van het plangebied. [appellant] wijst er in dit verband nog op dat in het inpassingsplan niet van de geldende normen is uitgegaan. Hij voert verder aan dat als gevolg van de toename van de inundatie op de hoger gelegen delen van zijn perceel de gronden later kunnen worden bemest en dat de graskwaliteit slechter is.

9.1.    In het bij de aanvullende motivering gevoegde rapport van het Waterschap zijn de resultaten neergelegd van het onderzoek naar de effecten van het inpassingsplan voor de inundaties op het perceel. Er staat dat als gevolg van de inrichtingsmaatregelen er een stijging optreedt van de waterstand in de Dinkel en, als gevolg van opstuwing, in de Glanerbeek. De stijging van de waterstand zorgt voor een toename van het inundatieoppervlak op het perceel. In het rapport is vervolgens bezien wat dit, gelet op de voor de gronden geldende normen van het Nationaal Bestuursakkoord Water, betekent voor het lager gelegen deel van het perceel en de hoger gelegen gronden.

Over het lager gelegen gebied staat in het rapport dat dit volgens de van toepassing zijnde normering tot 20 dagen per jaar mag inunderen. Het perceel inundeert in de bestaande situatie bij een waterstand die zich tussen de 10 dagen per jaar en één dag per jaar voordoet. Dit zal het in de toekomstige situatie ook doen. De waterstand die behoort bij een frequentie van 20 dagen per jaar ligt in de bestaande en toekomstige situatie lager dan het laagste maaiveldniveau van de lager gelegen gronden; er treedt volgens het Waterschap geen inundatie op.

Over de hoger gelegen gronden staat in het rapport dat deze volgens de geldende normen één keer per tien jaar mogen inunderen (T=10). Op die gronden zullen als gevolg van de maatregelen in het inpassingsplan de toekomstige inundaties toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De voor die gronden geldende norm zal worden overschreden. In het rapport wordt daarbij verwezen naar de overstromingskaart bij het inpassingsplan. In het rapport staat verder dat er een controleberekening is gemaakt van de inundaties, waarbij de resultaten van nieuwe hoogtemetingen zijn betrokken. De verschillen tussen de inundaties waarvan in het inpassingsplan is uitgegaan en de inundaties die op basis van de extra hoogtemetingen zijn vastgesteld, zijn heel beperkt. Wel is erop gewezen dat het water tot het einde van de greppel aan de noordzijde van het perceel stroomt, maar daarbij is vermeld dat het perceel daar niet overstroomt. In het rapport is vervolgens beschreven welke gevolgen de inundaties hebben op het gebruik van de hoger gelegen delen van het perceel.

Volgens provinciale staten zijn deze effecten van het inpassingsplan op de inundatie situatie op het perceel van [appellant] al meegenomen bij het vaststellen van het inpassingsplan. Er hoeft daarom geen nieuwe belangenafweging te worden gemaakt.

9.2.    De Afdeling overweegt dat de lager gelegen gronden weliswaar geen deel uitmaken van het plangebied, maar dat wel is onderzocht of het inpassingsplan leidt tot een toename van de inundatie op die gronden. Ook is onderzocht of die toename leidt tot overschrijding van de voor die gronden geldende norm voor wateroverlast. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek niet juist is uitgevoerd. Daarbij overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, in het inpassingsplan wel is uitgegaan van de geldende norm dat het perceel tot 20 dagen per jaar mag inunderen.

9.3.    Wat betreft de stelling van [appellant] dat de inundatie op de hoger gelegen gronden gevolgen heeft voor het gebruik van die gronden, overweegt de Afdeling dat provinciale staten deze gevolgen niet betwisten. In het rapport van het Waterschap is uitdrukkelijk vermeld dat de regelmatige overstromingen onder meer als effect hebben dat het uitrijden van mest in het voorjaar later zal zijn en dat de kwaliteit van het gras minder zal zijn.

9.4.    Provinciale staten hebben in de aanvullende motivering aangegeven dat het nadere onderzoek niet leidt tot nieuwe inzichten en dat het maken van een nieuwe belangenafweging niet nodig is.

In de overweging 15.1 en 15.2 van de tussenuitspraak is uiteengezet welke afweging provinciale staten in het inpassingsplan hebben gemaakt. Bij de vaststelling van het inpassingsplan is erkend dat op de hoger gelegen gronden sprake zal zijn van een toename van de inundatie en dat deze toename gevolgen heeft voor het gebruik dat van dat deel van het perceel wordt gemaakt. In de toelichting bij het inpassingsplan is vermeld dat in de verdere detaillering van het ontwerp maatregelen worden uitgewerkt om extra wateroverlast te voorkomen. Volgens provinciale staten is er geen sprake van een zodanige onevenredige aantasting van de belangen van [appellant] dat het inpassingsplan niet had kunnen worden vastgesteld zonder dat in het inpassingsplan is verzekerd dat die maatregelen worden genomen.

9.5.    De Afdeling is van oordeel dat provinciale staten met de door hen gegeven aanvullende motivering alsnog voldoende hebben gemotiveerd dat zij het inpassingsplan, voor zover het de inundatie op het perceel van [appellant] betreft, hebben kunnen vaststellen zoals zij hebben gedaan. Gelet op de omstandigheid dat het hoger gelegen deel van het perceel dat inundeert relatief klein is ten opzichte van het totale perceel van [appellant] en dat de toename van de inundatie als gevolg van het inpassingsplan beperkt is, hoefden provinciale staten niet in het inpassingsplan te verzekeren dat de in de toelichting bedoelde maatregelen worden genomen. De Afdeling wijst er in dit verband nog op dat, zoals ook in de toelichting is vermeld, als wateroverlast, gelet op de wenselijke maatregelen voor het Natura 2000-gebied, niet te voorkomen is, eventuele natschade op basis van de nadeelcompensatieregeling zal worden vergoed

10.     Het betoog van [appellant] dat hij met de aanvullende motivering in een nadeliger positie is komen te verkeren, omdat hij nu niet meer kan terugvallen op de door provinciale staten toegezegde maatregelen, volgt de Afdeling niet. De aanvullende motivering van provinciale staten verandert niets aan wat in de plantoelichting is opgenomen. Van de situatie dat [appellant] met de aanvullende motivering in een nadeliger positie is komen te verkeren, is daarom geen sprake.

- Verandering van de grondwaterstand

11.     [appellant] betoogt dat provinciale staten in de aanvullende motivering hun standpunt over de gevolgen van het inpassingsplan op de grondwaterstand op zijn perceel hebben gewijzigd. Zij nemen nu het standpunt in dat het inpassingsplan wel een negatief effect heeft. De Afdeling moet daarom terugkomen van haar oordeel in de tussenuitspraak dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de stijging van de GHG geen negatief effect heeft op zijn perceel.

11.1.  De Afdeling kan behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

11.2.  Bij de vaststelling van het inpassingsplan zijn provinciale staten ervan uitgegaan dat als gevolg van het inpassingsplan op het oostelijke deel van het perceel van [appellant] de GHG met 5 à 10 cm zal stijgen. Volgens provinciale staten ligt de bestaande GHG evenwel dermate diep, namelijk meer dan 2 m onder maaiveld, dat een toename van 5 à 10 cm niet leidt tot natschade en daarom geen negatief effect heeft op het perceel. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op dit standpunt hebben kunnen stellen.

11.3.  Provinciale staten hebben zich in de aanvullende motivering op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het inpassingsplan niet van de juiste GHG op het perceel van [appellant] is uitgegaan. Zij wijzen op het nadere onderzoek van het Waterschap waaruit is gebleken dat de bestaande GHG's op het perceel hoger zijn dan waarvan is uitgegaan ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan. Deze hogere grondwaterstand leidt volgens provinciale staten tot extra vernatting op delen van het perceel van [appellant].

11.4.  Omdat blijkt dat het standpunt van provinciale staten over de gevolgen van het inpassingsplan voor de grondwaterstand op het perceel van [appellant] onjuist was, ziet de Afdeling aanleiding om terug te komen van haar oordeel hierover in de tussenuitspraak. De Afdeling zou anders een einduitspraak moeten doen, waarvan zij weet dat deze op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd.

11.5.  De Afdeling zal hierna, met inachtneming van wat [appellant] daarover heeft aangevoerd, het in de aanvullende motivering ingenomen standpunt van provinciale staten over de gevolgen van het inpassingsplan voor de grondwaterstand beoordelen.

12.     [appellant] betoogt dat provinciale staten niet hebben onderkend dat de verhoging van de grondwaterstand als gevolg van het inpassingsplan effecten heeft op de grondwaterstand bij zijn woning en andere opstallen. De fundering van die bouwwerken wordt aangetast. Hij wijst in dit verband op de hoge grondwaterstand die is gemeten in februari van dit jaar. Het grondwater stond volgens [appellant] boven het maaiveld.

12.1.  Zoals hiervoor is uiteengezet, is uit het nadere onderzoek van het Waterschap naar voren gekomen dat bij de vaststelling van het inpassingsplan niet van de juiste grondwaterstanden op het perceel van [appellant] is uitgegaan. Op basis van de nieuwe informatie over de grondwaterstanden op het perceel heeft het Waterschap onderzocht welke effecten het inpassingsplan heeft en waar die effecten optreden. In het rapport staat dat de invloed van de waterstandsverandering in de Dinkel op de grondwaterstanden in het perceel is bepaald met behulp van de spreidingslengte die de spreidingslengtekaart van Alterra geeft voor dit perceel. Het Waterschap heeft er in dit verband op gewezen dat de spreidingslengte een maat is om de afstand te bepalen waarop een ingreep in het watersysteem doorwerkt. Volgens het Waterschap neemt de invloed af met een toenemende afstand tot de beek. De verandering van de grondwaterstanden treedt volgens het Waterschap op bij het beekdal van de Dinkel en de strook bos ten westen van de Dinkel en de instroom van de Glanerbeek. Bij de woning en opstallen wordt geen significante verandering verwacht.

12.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het onderzoek niet juist is. Hoewel niet kan worden ontkend dat [appellant] ter hoogte van zijn woning en opstallen wateroverlast ondervindt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat dit het gevolg is van de waterstand in de Dinkel en dat de waterstandsverandering daarop gevolgen zal hebben. Uit het hiervoor onder 5 vermelde bodemkundig onderzoek en de door het Waterschap op de zitting gegeven toelichting volgt dat de door [appellant] bedoelde gronden van nature redelijk nat zijn door de ondiep voorkomende tertiaire klei, waardoor neerslag en grondwater verticaal niet goed weg kunnen stromen en door de bovengrond moeten wegstromen. Er is lokaal ook sprake van bodemverdichting wat kan leiden tot plasvorming bij neerslag.

- Nadeelcompensatie

13.     [appellant] betwist de in het rapport van het Waterschap genoemde oppervlakte van het perceel waarop als gevolg van inundaties die de norm overschrijden beperkingen in het gebruik zijn te verwachten en de omvang van de opbrengstderving als gevolg van de grondwaterstandsverandering. De Afdeling overweegt hierover als volgt.

13.1.  [appellant] kan op grond van de nadeelcompensatieregeling een verzoek indienen om vergoeding van de door hem geleden natschade die als gevolg van het inpassingsplan ontstaat. Het gaat daarbij om natschade door het toegenomen inundatieoppervlak en door de verandering van de grondwaterstanden. Bij die beoordeling zal, zoals provinciale staten op de zitting hebben toegelicht, niet maatgevend zijn wat in het rapport van het Waterschap is vermeld over de oppervlakte van het perceel waarop als gevolg van inundaties die de norm overschrijden beperkingen in het gebruik zijn te verwachten en de omvang van de opbrengstderving als gevolg van de grondwaterstandsverandering. Het verzoek zal worden beoordeeld naar de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen.

Conclusie

14.     De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat provinciale staten hun standpunt over de gevolgen van het inpassingsplan voor de inundatie op het perceel onvoldoende hebben onderzocht en gemotiveerd. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat provinciale staten dit gebrek met hun aanvullende motivering hebben hersteld.

Uit het vorenstaande volgt dat provinciale staten in tegenstelling tot wat in de tussenuitspraak was overwogen, hun standpunt dat het inpassingsplan geen nadelige effecten heeft voor de grondwaterstand op het perceel van [appellant] niet deugdelijk hebben gemotiveerd. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat provinciale staten hun standpunt alsnog deugdelijk hebben gemotiveerd.

15.     Het vorenstaande betekent dat het beroep van [appellant] gegrond is en dat het besluit van 23 september 2020 waarbij het inpassingsplan is vastgesteld, moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling zal gelet op de aanvullende motivering van provinciale staten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.

16.     Provinciale staten moeten de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van provinciale staten van Overijssel van 23 september 2020 tot vaststelling van het inpassingsplan "Dinkeldal Zuid";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.      veroordeelt de provinciale staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.835,68, waarvan € 2656,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de provinciale staten van Overijssel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Wortmann
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022

473