Uitspraak 202203094/1/A3 en 202203094/2/A3


Volledige tekst

202203094/1/A3 en 202203094/2/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

hierna: de Awb), en met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-­Holland (hierna: de rechtbank) van 12 mei 2022 in zaak nrs. 22/1607 en 22/1608 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2021 heeft de burgemeester de erven van [belanghebbende] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie A] in Badhoevedorp vanaf 13 januari 2022 te sluiten en gesloten te houden voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 5 april 2022 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.P. Hoogewerf, zijn verschenen.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

1.1.    Op 30 november 2021 heeft de burgemeester van de politie een bestuurlijke rapportage van 14 oktober 2021 ontvangen. Daarin staat dat de politie bij een actie op 13 oktober 2021 op het industrieterrein Waardepolder een auto is gevolgd. Die auto reed naar de woning aan de [locatie A]. De erven zijn eigenaren van die woning. [verzoeker] is huurder en bewoner van de woning. De persoon die de auto bestuurde, genaamd "[persoon A]", is na het verlaten van de woning met twee tassen staande gehouden. In die tassen trof de politie 2.999 gr hennep aan. Ook had hij geldbundels van in totaal € 6.150,- bij zich. De politie heeft met toestemming van [verzoeker] de woning betreden en onderzoek gedaan. In de woning trof de politie een sporttas aan met 4.031 gr hennep, een doos met gewichten voor het wegen van hennep, een zakje snoepgoed met THC en € 13.000,- aan contant geld.

Op 28 december 2021 heeft de burgemeester de erven wegens de hoeveelheid hennep in de woning onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning voor drie maanden te sluiten. Op grond van het Damoclesbeleid Haarlemmermeer 2019 sluit de burgemeester een woning voor drie maanden als het om een eerste overtreding gaat en daarbij meer dan 200 gr softdrugs in die woning wordt aangetroffen.

Na het besluit van 28 december 2021 heeft de politie een aanvullende bestuurlijke rapportage van 14 februari 2022 aan de burgemeester gezonden. Uit die rapportage en het fotomateriaal als bijlage volgt dat de politie in slaapkamer 1 van de woning € 10.000,- aan contant geld heeft aangetroffen en € 3.000,- in een kast op de overloop. In slaapmaker 2 trof de politie hennep in diverse zakken aan met een totaal gewicht van 9,56 kg. Hieruit volgt volgens de politie dat in de woning 12,56 kg hennep aanwezig was voordat [persoon A] de woning verliet. Ook trof de politie in slaapkamer 2 hennepattributen, waaronder onder meer een weegschaal, aan. Op de zolder trof de politie 90 zakjes snoepgoed met THC aan.

Op 5 april 2022 heeft de burgemeester het besluit van 28 december 2021, onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie, gehandhaafd.

Hoger beroep

2.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat er een noodzaak is om zijn woning te sluiten. Daartoe voert hij aan dat er in zijn woning niet in drugs werd gehandeld. Het contante geld dat de politie in de woning heeft aangetroffen heeft niets te maken met drugshandel. Uit bankafschriften blijkt dat hij het geld van zijn spaarrekening had opgenomen. Dat geld was bestemd voor zijn kinderen. Er was geen aan drugshandel gerelateerde 'loop' naar zijn woning en ook geen overlast voor de omgeving. Ook na 13 oktober 2021 is niet gebleken van een loop of enige overlast. Het tijdsverloop tussen 13 oktober 2021 en het besluit van 5 april 2022 is te groot om een noodzaak aan te nemen.

Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken dat de gevolgen van de sluiting onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Hij stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor de hennep in zijn woning. Volgens [verzoeker] heeft [persoon A] hem verzocht dozen en tassen met persoonlijke spullen tijdelijk in bewaring te nemen wegens een geplande verbouwing. Hij heeft die dozen en tassen niet gecontroleerd, omdat hij daartoe geen aanleiding zag. Hij kent [persoon A] al decennia en nam zijn spullen in goed vertrouwen in bewaring. Hij wist niet dat [persoon A] een bekende is in het drugsmilieu. De dozen en tassen wekten geen argwaan. Verder voert [verzoeker] aan dat de burgemeester ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een mogelijke beëindiging van het huurcontract voor zijn woning.

Beoordeling van de gronden

2.1.    Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

- Noodzakelijkheid

2.2.    Bij aanwezigheid van meer dan 5 gr softdrugs in een woning, is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).

Vaststaat dat de politie in de woning van [verzoeker] een grote handelshoeveelheid hennep heeft aangetroffen en een weegschaal en gewichten voor het wegen van drugs. Verder is vastgesteld dat [persoon A], die volgens de politie een bekende is in het drugsmilieu, de woning met een grote hoeveelheid hennep verliet. Op grond van deze feiten heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat er sprake was van drugshandel in of vanuit de woning. De stelling van [verzoeker] dat hij grote bedragen contant geld van zijn spaarrekening had opgenomen en dat hij dat geld in zijn woning bewaarde voor zijn kinderen behoeft daarom geen bespreking. Verder heeft de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk mogen achten. Voor het oordeel dat het tijdsverloop na 31 oktober 2021 te groot is om een noodzaak aan te nemen, is geen grond. Het betoog slaagt niet.

- Evenredigheid

2.3.    Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester de woning niet mag sluiten. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de hennep in zijn woning. Als huurder heeft hij de verantwoordelijkheid om op te letten wat er zich in de woning afspeelt (vergelijk de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879). Dat [verzoeker], zoals hij stelt, geen reden had om te vermoeden dat de dozen en tassen die hij voor [persoon A] bewaarde hennep bevatten, laat onverlet dat hij dat had kunnen weten. Voor het oordeel dat [verzoeker] geen verwijt valt te maken is daarom geen grond.

Over de gevolgen van een sluiting stelt de burgemeester dat niet is gebleken dat het huurcontract voor de woning ontbonden zal worden. Verder heeft [verzoeker] volgens de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de sluiting geen vervangende woonruimte zal kunnen vinden. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat [verzoeker] in ieder geval over € 13.000, - aan contant geld beschikt en dat hij dat geld kan gebruiken voor vervangende woonruimte. [verzoeker] heeft deze stellingen van de burgemeester niet bestreden. De voorzieningenrechter overweegt dat het inherent is aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Gelet hierop en omdat [verzoeker] de woning voor één jaar heeft gehuurd, ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien.

De nadelige gevolgen voor [verzoeker] van een sluiting van de woning zijn niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De burgemeester heeft in dit geval dan ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting. Het betoog slaagt niet.

Slotsom

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

3.1.    De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Verheij
voorzieningenrechter

w.g. Man
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022

629