Uitspraak 202202500/2/R3


Volledige tekst

202202500/2/R3.
Datum uitspraak: 14 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 april 2022 in zaak nr. 21/6626 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen.

Procesverloop

[verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een gebouw op het perceel [locatie A] in Voorhout (hierna: het perceel) ten behoeve van een tulpenbroeierij.

Bij uitspraak van 6 april 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2022, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door S. Hardeveld Kleuver en L. van der Klaauw, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] heeft bij het college op 22 april 2021 een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingediend om een bestaand gebouw op het perceel uit te breiden, om daar een tulpenbroeierij in te realiseren. In het bestemmingsplan "Buitengebied Teylingen" heeft het perceel de bestemming "Bedrijf - Agrarisch bedrijventerrein". Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals omschreven in artikel 1, lid 1.10, onder b, van de planregels toegestaan. Uit de omschrijving blijkt dat het onder meer moet gaan om een volwaardig of reëel bedrijf.

Het college heeft de beslistermijn bij brief van 15 juni 2021 met zes weken verlengd. Bij brief van 2 juli 2021 heeft het college [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen 42 dagen aan te vullen met volgens hem ontbrekende gegevens en bescheiden die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, te weten "gegevens en bescheiden welke samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie", zoals in artikel 2.3, onder g, van de Regeling omgevingsrecht staat. Het college heeft daarbij de beslistermijn opgeschort totdat de aanvraag was aangevuld of de gestelde termijn ongebruikt was verstreken. Het college heeft [verzoeker] in dit verband gevraagd een zogenoemd "agrarisch formulier" in te vullen. [verzoeker] heeft dit formulier op 13 juli 2021 ingevuld ingezonden. Het college heeft vervolgens de Agrarische Adviescommissie (Clevin) om advies gevraagd. Deze heeft [verzoeker] verzocht om een ondernemingsplan te overleggen waaruit kon blijken dat de gevraagde tulpenbroeierij zal worden gebruikt door een volwaardig bedrijf en levensvatbaar is. Volgens Clevin en het college volgde uit het agrarisch formulier ook dat zo'n ondernemingsplan in dit geval moest worden overgelegd. [verzoeker] heeft binnen de in de brief van 2 juli 2021 gestelde termijn echter geen ondernemingsplan ingezonden. Het college heeft de aanvraag vervolgens bij besluit van 23 augustus 2021 buiten behandeling gelaten, omdat de aanvraag volgens hem niet was aangevuld met alle ontbrekende gegevens en bescheiden.

[verzoeker] is het hier niet mee eens. Hij stelt zich op het standpunt dat geen ondernemingsplan nodig was, omdat bekend mag worden verondersteld dat de beoogde gebruiker van de tulpenbroeierij, [bedrijf], een al lang bestaand, omvangrijk en gerenommeerd bedrijf is. Met de indiening van het ingevulde agrarisch formulier stelt [verzoeker] de aanvraag te hebben aangevuld overeenkomstig de brief van 2 juli 2021, zodat de opschorting van de beslistermijn op dat moment eindigde. Dat betekent volgens hem dat het college pas na het einde van de beslistermijn heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te laten. Toen was er volgens hem al een  omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.

[verzoeker] heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van deze omgevingsvergunning van rechtswege. De rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank heeft [verzoeker] niet alle relevante gegevens en bescheiden overgelegd, zodat de beslistermijn gedurende de gehele periode van 42 dagen opgeschort is geweest. Daardoor heeft het college het besluit van 23 augustus 2021 volgens de rechtbank wel binnen de beslistermijn genomen en is geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.

[verzoeker] is het niet met deze uitspraak eens en heeft daartegen beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling verzoek

3.       Het geschil draait om de vragen welke gegevens en bescheiden het college met zijn brief van 2 juli 2021 precies van [verzoeker] verlangde om te kunnen beoordelen of de gevraagde tulpenbroeierij in overeenstemming met het bestemmingsplan is, welke gegevens en bescheiden het college in dat verband mócht verlangen, en of de door [verzoeker] ingediende gegevens en bescheiden daarvoor volstonden. Deze vragen lenen zich in dit geval niet voor beoordeling in de voorlopige voorzieningenprocedure. Dit zal in de bodemprocedure nader kunnen worden beoordeeld. De voorzieningenrechter zal het verzoek van [verzoeker] daarom aan de hand van een belangenafweging beoordelen.

4.       [verzoeker] heeft toegelicht dat hij een voorlopige voorziening vraagt omdat hij de tulpenbroeierij snel wil realiseren. Dit vanwege almaar stijgende bouwkosten en omdat de huidige staat van de gebouwen op het perceel in de praktijk regelmatig krakers aantrekt.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door [verzoeker] gewenste voorlopige voorziening zou moeten inhouden dat [verzoeker], in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure, moet worden behandeld alsof hij in het bezit is van de gevraagde omgevingsvergunning, en het college die omgevingsvergunning ook bekend zal moeten maken. De voorzieningenrechter overweegt dat de belangen die [verzoeker] naar voren heeft gebracht een dergelijke verregaande voorziening niet rechtvaardigen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op de zitting is gebleken dat het gebouw dat [verzoeker] wil uitbreiden om de tulpenbroeierij te realiseren al meer dan tien jaar leegstaat. Verder heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 23 augustus 2021 om zijn aanvraag buiten behandeling te laten, waarop het college nog niet heeft beslist. In die procedure spelen dezelfde vragen over de gegevens en bescheiden die het college van [verzoeker] verlangt als hiervoor onder 3 weergegeven. Ook is gebleken dat het college en [verzoeker] nog altijd in overleg zijn om te bezien of de gewenste tulpenbroeierij (alsnog) mogelijk kan worden gemaakt. Als [verzoeker] het college de gevraagde gegevens en bescheiden aanlevert, kan alsnog een inhoudelijke beslissing op het verzoek om een omgevingsvergunning worden gegeven. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen.

5.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Daalder
voorzieningenrechter

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2022

727